Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 56324/13 - 12-07-2016

Samenvatting

Op 12 juli 2016 veroordeelt het EHRM Frankrijk voor een schending van artikel 5 § 4 EVRM voor de administratie detentie van een Tunesiër.
 
Feiten: Tunesiër uitgewezen een paar uur voordat de rechter zich uitspreekt over de rechtmatigheid van de opsluiting
 
De verzoeker, een Tunesiër, vluchtte weg uit zijn land in februari 2011 tijdens de “Tunesische revolutie” . Na zijn irreguliere binnenkomst in Frankrijk werd hij in maart 2011 opgesloten met een bevel om het grondgebied te verlaten. Na zijn vrijlating, werd hij opnieuw aangehouden in oktober 2011 om het bevel van maart uit te voeren. Meneer A.M. diende een beroep bij de administratieve rechter tegen de opsluiting in. Hoewel de zitting op 11 oktober om 13u gepland was, hebben de Franse autoriteiten hem op dezelfde dag om 4 uur ’s morgens uitgewezen. Het administratieve hof van Bordeaux heeft de detentiebeslissing vernietigd maar nadien heeft de Raad van State dat arrest nietig verklaard en heeft het verzoek van A.M. verworpen.
 
Voor het EHRM roept A.M. de schending van artikel 5 §4 van het EVRM in.
 
Schending artikel 5 § 4: rechtsmacht van de rechter was te beperkt
 
Artikel 5 §4 van het EVRM voorziet dat éénieder wiens vrijheid door arrestatie of detentie is ontnomen het recht heeft voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.
 
Vooreerst, stelt de verzoeker dat zijn beroep bij de administratieve rechter i.v.m. de opsluiting geen schorsende werking heeft ten aanzien van de verwijderingsmaatregel. Het EHRM herhaalt dat artikel 5 §4 zo’n schorsende werking niet vereist. Het EHRM merkt op dat zo’n vereiste paradoxaal genoeg tot de verlenging van de opsluiting zou leiden, terwijl de doelstelling van de vreemdeling precies is om de beëindiging ervan te bekomen.
 
Een tweede kritiek van de verzoeker betreft de rechtsmacht van de administratieve rechter op de opsluitingsbeslissing. Het EHRM had al gesteld dat de voorziening uitgeoefend door de rechter ook de grieven i.v.m. de detentieomstandigheden moet onderzoeken om  artikel 5 §4 na te leven. Hier benadrukt het EHRM dat de rechter ook de bevoegdheid moet hebben om de rechtmatigheid van alle akten die tot de opsluiting hebben geleid te onderzoeken, met name en vooral de omstandigheden van de aanhouding (zoals het geval was in de zaak Conka t. België van 5 februari 2002). De modaliteiten van de interpellatie van de vreemdeling moeten door de rechter aan het nationale recht getoetst worden en ook aan de doelstelling van artikel 5 EVRM: de bescherming van het individu tegen willekeur.
 
In casu beschikte de Franse administratieve rechter niet over die bevoegdheid (de Franse wet is intussen in 2016 veranderd). Om die reden, besluit het EHRM dat de rechtsmacht van de rechter te beperkt was om aan de vereisten van artikel 5§4 te voldoen. Die bepaling is dus geschonden.
 
De rechter O’Leary heeft tegen haar zes collega’s gestemd : ze zijn volgens hem te veeleisend geweest.