Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 16363/07 - 20-12-2016

Samenvatting

Van eind september 2006 tot begin 2007 voerden de Russische autoriteiten regelmatige identiteitscontroles uit ten aanzien van Georgische onderdanen in Rusland.[1] Velen werden gearresteerd en naar het politiekantoor overgebracht. Na een periode in detentie werden ze vervolgens per bus naar de rechtbank gebracht waar ze administratieve geldboetes kregen opgelegd en een verwijderingsbeslissing ontvingen. Sommigen werden overgebracht naar een detentiecentrum voor vreemdelingen, en uiteindelijk gedwongen verwijderd naar Georgië. Anderen verlieten Rusland op eigen krachten. Op 20 december 2016 sprak het EHRM zich hierover in drie zaken uit tegen Rusland.
 
In eerste zaak (Berdzenishvili) oordeelde het EHRM dat Rusland het EVRM deels had geschonden ten aanzien van 19 Georgische onderdanen die onwettig waren vastgehouden in onmenselijke omstandigheden, alvorens ze het land werden uitgezet. Ze stelden dat ze collectief werden uitgezet en Rusland hierdoor artikel 4 van Protocol 4 had geschonden (verbod op collectieve uitzetting). Daarnaast voerden ze aan dat Rusland eveneens artikel 1 van Protocol 7 (procedurele waarborgen omtrent de uitzetting van vreemdelingen) had geschonden. Daarnaast haalden ze een schending aan van artikel 5 § 1 (verbod op willekeurige detentie) en § 4 (het recht op een spoedige voorziening in rechte). Ze hadden immers niet de mogelijkheid gekregen hun detentie aan te vechten, die volgens hen ook onwettig was. Ze beriepen zich verder op een schending van artikel 3 EVRM omdat ze in onmenselijke omstandigheden werden vastgehouden (vuile & overbevolkte cellen), een schending van artikel 13 EVRM (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel) en een schending van het artikel 14 EVRM (verbod op discriminatie) omdat ze meenden dat Rusland deze acties had genomen omwille van nationaliteit of etniciteit en niet omdat ze de migratiewetten hadden geschonden.
 
Het EHRM achtte het meesten van deze rechten geschonden ten aanzien van minstens een deel van de verzoekers, met uitzondering van artikel 14 EVRM en artikel 1 Protocol 7.
           
      In een tweede zaak (Dzidzava) oordeelde het EHRM dat Rusland artikel 3 EVRM (verbod op onmenselijke en vernederende behandeling) had geschonden. De Russische instanties hadden een Georgische man met astma vastgehouden. Ze konden ook niet uitleggen hoe deze man om het leven is gekomen tijdens zijn verwijdering.
 
In een derde zaak veroordeelde het EHRM Rusland omdat het de mensenrechten had geschonden door een hoogzwangere vrouw en haar jonge kinderen in 2006 het land uit te zetten (zie: Shioshvili en anderen tegen Rusland,20 december 2016, nr 19356/07).


[1] Dit maakte ook deel uit van de interstatelijke zaak Georgië t. Rusland, 3 juli 2014, nr. 13255/07.