Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 19356/07 - 20-12-2016

Samenvatting

Op 20 december 2016 veroordeelde het EHRM Rusland omdat het de mensenrechten had geschonden door een hoogzwangere vrouw en haar jonge kinderen in 2006 in onmenselijke omstandigheden het land uit te zetten. Het EHRM kende de verzoekers een schadevergoeding van 30.000 euro toe.
 
      Feiten: Rusland zet hoogzwangere vrouw en vier kinderen uit naar Georgië
 
      De verzoekers in deze zaak zijn een vrouw en haar vier kinderen van Georgische nationaliteit. Ze vestigden zich in 2003 in Rusland en ontvingen in 2006 een verwijderingsbeslissing. De 8 maanden zwangere vrouw en haar vier kinderen, toen tussen twee en elf jaar werden op een trein gezet richting Baku (Azerbeidjan), omdat er geen rechtstreeks transport meer was tussen Rusland en Georgië. Onderweg moest mevrouw haar 400 dollar afgeven aan de migratie-ambtenaren omdat ze deze niet zouden hebben aangegeven, en werden alle Georgiërs van de trein gehaald om vervolgens met een bus verder te reizen naar Derbent. Eens daar aangekomen moesten ze de hele nacht en daaropvolgende dag wachten in de kou voor de deuren van het migratiekantoortje, was er geen eten en drinken en moesten ze betalen om de toiletten te mogen gebruiken. Mevrouw probeerde op eigen initiatief de grens over te steken maar beschikte niet over de nodige documenten voor haar kinderen om Rusland te mogen verlaten. De verwijderingsbeslissing had immers enkel betrekking op mevrouw en niet op haar kinderen.
 
      De vrouw en haar kinderen bleven meer dan een week in zo een precaire situatie, waar tijdens de gezondheid van mevrouw aanzienlijk verslechterde. Ze zou uiteindelijk een doodgeboren baby op de wereld zetten.
 
      De verzoekers richten zich tot het EHRM om een schending van volgende rechten aan te klagen:

artikel 2 van Protocol nr. 4 (vrij verkeer): de verzoekers ondervonden bij het verlaten van Rusland meerdere moeilijkheden, zonder dat er enige rechtvaardiging voorhanden was.
Artikel 4 van Protocol nr. 4 (verbod op collectieve uitzetting van vreemdelingen): ze werden als Georgische staatsburgers gezamenlijk verdreven uit Rusland, zonder een onderzoek van hun individuele gevallen.
Met een beroep op artikel 3 (verbod van onmenselijke of vernederende behandeling), klaagden ze de omstandigheden aan de welke ze waren blootgesteld aan toen ze verhinderd werden de grens over te steken. Die hadden geleid tot het fysieke lijden, gevoelens van vernedering en schadelijke gevolgen voor hun gezondheid.
Zij beriep zich tevens op artikel 13 (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel) in samenhang met artikel 3 EVRM.
Ten slotte voeren verzoekers een schending aan van artikel 14 (verbod op discriminatie) in samenhang met diverse artikelen, om aan te klagen dat ze waren blootgesteld aan discriminatie op grond van hun etnische afkomst.

 
Schending van artikel 2, Protocol 2 (vrij verkeer)
 
Het EHRM meent dat Rusland het recht op vrij verkeer van de verzoekers had geschonden. Ze werden immers verhinderd Rusland te verlaten. Die maatregel werd niet in overeenstemming met de wet genomen. De Russische regering kon niet uitleggen welke wettelijke bepaling een transitvisa vereiste voor de verzoekers om het land te kunnen verlaten, welke documenten ze nu juist ontbraken, en op basis van welke wettelijke bepaling de autoriteiten de verzoekers van de trein hadden gehaald.
 
Schending van artikel 4, Protocol 4 (verbod op collectieve uitzetting)
Mevrouw werd blootgesteld aan een administratieve praktijk waarbij Rusland Georgische onderdanen het land uitzette. Dit zonder een degelijk onderzoek van de hun individuele situatie. Het EHRM oordeelt dan ook dat het verbod op collectieve uitzetting werd geschonden ten aanzien van mevrouw. Dit is niet het geval ten aanzien van haar kinderen aangezien zij nooit het voorwerp waren van een verwijderingsbeslissing.
 
Schending van artikel 3 en 13 EVRM (verbod op vernederende en onmenselijke behandeling en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel)
De verzoekers bevonden zich in een uiterst kwetsbare situatie: mevrouw was hoogzwanger, had jonge kinderen en ze hadden nauwelijks geld. De verzoekers moesten buiten hun eigen wil langer verblijven in Derbent. Bovendien kwam mevrouw in een zeer contradictorische situatie terecht: enerzijds kreeg mevrouw een verwijderingsbeslissing, anderzijds was de familie verhinderd om Rusland te verlaten. Die situatie maakte hen wanhopig en angstig. De Russische autoriteiten hadden de verplichting dergelijke omstandigheden te voorkomen, maar ze stelden zich onverschillig op ten aanzien van de kwetsbare situatie van mevrouw. Daarenboven vertraagden ze nodeloos de reis van mevrouw en haar kinderen. Het ERHM meent dan ook dat Rusland artikel 3 heeft geschonden ten aanzien van mevrouw en haar kinderen.
 
Het ERHM verwijst naar eerdere rechtspraak waaruit ook blijkt dat uitgewezen Georgische onderdanen geen toegang hebben tot een daadwerkelijk rechtsmiddel in Rusland. Dat is volgens het EHRM niet anders in deze zaak. De mondelinge en schriftelijke klachten die de verzoekers hadden ingediend, hadden tot geen enkel resultaat geleid.
 
Geen schending artikel 14 EVRM (verbod op discriminatie)
 
Het EHRM oordeelt dat er geen reden is om de klachten van verzoekers op grond van artikel 14 in samenhang met de artikelen 2 en 4 van het Protocol Nr.4 nog afzonderlijk te onderzoeken, omdat deze  klachten substantieel identiek zijn aan de klachten onder de artikelen 2 en 4 van het protocol nr.4 ingediende klachten
 
Het EHRM stelt daarnaast dat er geen schending is van artikel 14, in samenhang met artikel 3 en 13 van het EVRM. De verzoekers toonden immers niet aan dat niet-Georgische burgers in een vergelijkbare situatie anders behandeld worden.