Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 50756/13 - 26-04-2016

Samenvatting

Op 26 april 2016 veroordeelde het EHRM Cyprus voor de langdurige administratieve detentie en detentie in strijd met artikel 3 EVRM van een man in onwettig verblijf. Hij kreeg een schadevergoeding van 12.700 euro.
 
Feiten
 
De verzoeker beweerde dat hij de Franse nationaliteit bezat en leefde in Cyprus. De Cypriotische overheid betwistte zijn nationaliteit: in 2013 werd hij onder andere wegens het gebruik van valse documenten veroordeeld. Hij gebruikte een “World passport” afgeleverd door de World Service Authority” (een Amerikaanse NGO die het vrij verkeer in de hele wereld en een wereldburgerschap promoveert). Nadat hij zijn straf van negen weken volledig had uitgezeten heeft, werd hij “vrijgelaten” maar onmiddellijk opnieuw van zijn vrijheid beroofd op basis van de migratiewetgeving. Omdat hij de wettigheid van zijn detentie betwiste, weigerde hij om met de autoriteiten samen te werken. De Franse ambassade erkende hem niet als een Franse burger. Het consulaat van Ivoorkust (zijn vader was Ivoriaan) kon hem ook niet identificeren op basis van de gegevens van het “World passport”. De verzoeker wilde geen bijkomende informatie of documenten geven om zijn identificatie mogelijk te maken. Na 16 maanden administratieve detentie werd hij vrijgelaten.
 
Voor het EHRM, beweerde hij slachtoffer te zijn van willekeurige detentie en dat de Cypriotische overheid zijn recht op vrijheid – beschermd door artikel 5 van het EVRM –geschonden had. De verzoeker nam geen advocaat en verdedigde zichzelf zowel voor de Cypriotische rechtbanken als voor het EHRM.
 
De overheid moet met voldoende ijver acties ondernemen om de administratieve detentie te beëidingen.
 
Het EHRM herhaalt dat art. 5 §1 (f) van het EVRM niet verreist dat de opsluiting met het oog op verwijdering van een vreemdeling nodig moet zijn, bv. om de onderduiking van de betrokkene te vermijden. Onder deze bepaling volstaat dat stappen worden ondernomen met het oog op verwijdering (“action is being taken with a view to deportation”). Toch moet de detentiebeslissing bona fide genomen worden en de duur van de detentie moet niet langer zijn dan wat nodig is om het doel (de verwijdering) te bereiken. Het Hof merkt op dat de verzoeker gedurende 16 maanden opgesloten was als “verboden migrant” (“prohibitted immigrant”), en dit tussen juni 2013 en oktober 2014. Pas vanaf november 2013, ondernam de Cypriotische overheid de nodige inspanningen om de verzoeker te identificeren en om een reisdocument te bekomen. Gedurende de eerste vijf maanden was er echter geen spoor te vinden van ondernomen acties door de overheid. De overheid kon het gebrek aan dergelijke acties ook niet verklaren. Het EHRM erkende dat de verzoeker zelf heeft bijgedragen tot de verlenging van zijn opsluiting door zijn weigering om voldoende informatie te geven om een reisdocument te bekomen. Maar volgens het EHRM, nam de terughoudende houding van de verzoeker niet weg dat de autoriteiten met de vereiste ijver moeten optreden om de detentie te beëindigen zo vroeg als redelijkerwijze mogelijk is.
 
Detentieomstandigheden in strijd met artikel 3 EVRM
 
Seagal voerde ook een schending aan van artikel 3 EVRM. Hij klaagde aan dat hij tijdens zijn verblijf in de gevangenis door de cipiers en andere gevangen was mishandeld.
 
Het EHRM stelde een schending vast van artikel 3 (verbod op foltering en onmenselijke en vernederende behandeling) vast zowel i.v.m. de substantiële (buitensporig gebruik van geweld door de cipiers) als de procedurele aspect (gebrek aan effectief onderzoek).