Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 25960/13 - 31-03-2016

Samenvatting

In een beslissing van 31 maart 2016 achtte het EHRM het verzoek van I.A.A en anderen, aan wie een visum gezinshereniging met hun moeder was geweigerd, kennelijk ongegrond. Het EHRM oordeelde dat Britse overheid de belangenafweging correct had uitgevoerd en dat de moeder terugkon naar Somalië of Ethiopië om daar haar kinderen te vervoegen.
 
Feiten: gezinshereniging van 5 Somalische kinderen met hun moeder in het Verenigd Koningrijk
 
 Vijf Somalische jongeren tussen 13 en 21 jaar oud wilden hun moeder in het Verenigd Koningrijk vervoegen, waar ze sinds 2004 verbleef, oorspronkelijk om haar tweede echtgenoot te vervoegen (ze is nu gescheiden). In 2004 liet de moeder haar 9 kinderen onder de zorg van haar zus achter, die sinds 2006 in zeer precaire omstandigheden in Ethiopië leefden. In 2008 kregen hebben 2 van de 9 kinderen (de jongste en een andere die ziek was) een visum op basis van gezinshereniging om hun moeder in het V.K. te kunnen vervoegen. De 5 verzoekers vroegen ook een visum aan, nadat hun tante hen verlaten had om naar Somalië terug te keren. De Britse overheid weigerde de visa omdat ze niet aan de vereisten van de regelgeving voldeden (met name omdat ze geen biologische kinderen van een erkende vluchteling zijn en dat ze niet financieel afhankelijk zijn van hun moeder zijn). De beslissing werd door verschillende Britse rechtbanken bevestigd. Voor het EHRM riepen de verzoekers artikel 8 EVRM (recht op gezins- en privéleven).
 
Correcte belangenafweging: geen schending van het recht op gezinsleven
 
Het EHRM oordeelde dat de weigering van de visa een inmenging vormde op het gezinsleven van alle kinderen, ook van de drie kinderen die intussen meerderjarig waren geworden. Dat was ook niet betwist door de nationale rechtbanken. De kernvraag van deze zaak was of de Britse overheid een evenwichtige belangenafweging had toegepast die voldoende rekening heeft gehouden met zowel het belang van de betrokkenen om hun gezinsleven te ontwikkelen als met het belang van de Staat om de immigratie te controleren.
 
Het EHRM baseerde zich op de feitelijke omstandigheden van de zaak om daar een positief antwoord op te geven. Ten eerste, leek de moeder – die geen partij voor het EHRM was -  de bewuste beslissing te hebben genomen om haar kinderen in Somalië te verlaten met het oog om haar tweede echtgenoot in het V.K. te vervoegen, terwijl die tweede echtgenoot niet voor haar kinderen wilde zorgen. Volgens het EHRM kon ze dus niet verwachten dat haar kinderen haar nieuwe gezinscel in het V.K. zouden kunnen vervoegen. Het EHRM stelde vast dat de moeder tot twee jaar na haar scheiding heeft gewacht om de gezinshereniging met de vijf verzoekers te vragen. Ten tweede, oordeelde het EHRM dat er geen onoverkomelijk obstakel was dat de terugkeer van de moeder naar Somalië of Ethiopië belette om opnieuw een gezinscel met de vijf verzoekers te vormen. Haar kinderen die zich reeds bij haar bevonden in het V.K vormden, volgens het EHRM, ook geen ernstige bezwaar voor een terugkeer. Twee onder hen zijn meerderjarig en wat de jongere, van twaalf jaar betreft, beschouwde het EHRM dat een relocatie naar Ethiopië niet onnodig moeilijk zou zijn, ook al was hij ongetwijfeld goed geïntegreerd in het V.K. Ten derde, besliste het EHRM dat het hoger belang van het kind, dat altijd de voornaamste overweging (‘paramount consideration’) moet zijn, geen “troef” kon worden die de toegang toe het grondgebied zou rechtvaardigen voor alle kinderen die in verdragsluitende Staten naar betere levensomstandigheden zoeken (§ 46). 
 
Op basis van die omstandigheden besloot het EHRM dat de Britse overheid niet gefaald heeft om een correcte belangenafweging toe te passen en zijn appreciatiemarge niet heeft overschreden. Daarom verklaarde het EHRM het verzoekschrift van de vijf Somalische jongeren en kinderen kennelijk ongegrond en dus onontvanklelijk. 
 
Terugkeer naar Mogadishu is niet in strijd met artikel 3 EVRM
 
Opmerkelijk is dat op twee aspecten, het EHRM een restrictievere aanpak heeft dan de nationale rechtbanken. Het EHRM stelde ook vast dat de Britse rechtbanken de optie van de terugkeer van de moeder en haar kinderen naar Mogadishu niet overwogen hebben. In dat verband noteerde het EHRM dat, hoewel haar ex-echtgenoot erkende vluchteling was, noch de moeder noch haar kinderen het vluchtelingenstatuut heeft bekomen. De moeder, die  oorspronkelijk van Mogadishu is heeft gedurende de verschillende procedures rond de gezinshereniging nooit het risico van mishandeling ingeroepen in geval van terugkeer. Het EHRM verwees naar de algemene situatie en naar de recente rechtspraak waaruit blijkt dat een terugkeer naar Mogadishu geen schending van artikel 3 EVRM met zich zou meebrengen.[1] Ook over de interpretatie van het hoger belang van het kind had het EHRM een ander oordeel dan de Britse rechtbanken. Die laatsten achtten dat de vervoeging van de vijf verzoekers met hun moeder in het V.K. wel in hun hoger belang zou zijn terwijl dit niet toeliet om de visa af te leveren op basis van de belangenafweging.


[1] K.A.B. t. Zweden, 5 september 2013 en R.H. t. Zweden, 10 september 2015, dat een alleenstaande vrouw betrof.