Arbeidshof Brussel veroordeelt Fedasil tot opvang van niet-geregistreerde asielzoeker

Het Arbeidshof van Brussel heeft Fedasil op 7 december 2015 veroordeeld tot de opvang van een asielzoeker die door Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) nog niet geregistreerd werd. Hij had zich op 30 november 2015 als Afghaanse 17-jarige niet-begeleide minderjarige asielzoeker aangemeld bij DVZ om een asielaanvraag in te dienen. DVZ registreerde deze aanvraag nog niet en gaf een convocatie mee voor 17 december 2015.

De advocaat van de asielzoeker stuurde daarop een brief naar DVZ, waarin hij de vraag om asiel herhaalde. De asielzoeker trachtte met deze brief opvang te krijgen bij Fedasil. Maar die weigerde omdat de asielaanvraag niet officieel geregistreerd was, en er dus geen bijlage 26 was.

Eenzijdig verzoekschrift bij de Arbeidsrechtbank Brussel

Omdat de asielzoeker hierdoor op straat belandde, diende de advocaat een eenzijdig verzoekschrift in bij de Arbeidsrechtbank van Brussel. Deze rechtbank oordeelde dat er geen hoogdringendheid was omdat de asielzoeker:

  • erin geslaagd was alleen een tocht van drie maanden van Afghanistan naar België te ondernemen en
  • het ook niet nodig had gevonden om asiel aan te vragen in Duitsland tijdens zijn doortocht.

Beroep bij het Arbeidshof Brussel

Het Arbeidshof was van mening dat er wel sprake was van hoogdringendheid.

In de eerste plaats wees de rechter erop dat het de plicht is van de overheid om door minderjarigen ingediende verzoeken met spoed te behandelen (artikel 2 van de Programmawet van 24 december 2002, hoofdstuk 6, Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen). In de tweede plaats verwees de rechter naar rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (arrest V.M. tegen België, nr. 60125/11 van 7 juli 2015) dat stelt dat ‘leven op straat zonder enige vorm van ondersteuning om in de basisnoden te kunnen voorzien en zonder toegang tot sanitaire voorzieningen een schending is van het verbod op foltering en onmenselijke behandeling’ (artikel 3 EVRM). De rechter oordeelde daarom dat de situatie van de asielzoeker uitermate ernstig is.

Om te kunnen oordelen over de rechten van de asielzoeker verwijst de rechter naar zowel de Opvangwet van 12 januari 2007, de Procedurerichtlijn (2013/32 van 26 juni 2013) als de Opvangrichtlijn (2013/33 van 26 juni 2013).

Artikel 3 en 6 van de Opvangwet bepalen dat elke asielzoeker vanaf de indiening van de asielaanvraag recht heeft op opvang, die hem in staat moet stellen om een menswaardig leven te leiden. Artikel 3 van de Europese Procedurerichtlijn voorziet dat een verzoek om internationale bescherming geacht wordt te zijn ingediend wanneer de bevoegde autoriteiten een formulier ontvangen hebben van de asielzoeker. Volgens artikel 17 van de Opvangrichtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er materiële opvang voorzien wordt, van zodra een verzoek om internationale bescherming wordt ingediend.

Op basis hiervan oordeelde de rechter dat er correct een asielaanvraag lijkt te zijn ingediend, waaraan bijgevolg een recht op opvang is gekoppeld.

Beslissing Arbeidshof Brussel

De rechter beslist om Fedasil te veroordelen tot onmiddellijke opvang van de asielzoeker, zo nodig in noodopvang, met een dwangsom van 125 euro vanaf de derde werkdag na betekening van de beslissing, omdat:

  • de rechten van de asielzoeker effectief geschonden lijken te zijn
  • de situatie hoogdringend is

Opdat de beslissing van het Arbeidshof uitwerking heeft, moet de asielzoeker zich wel op elke convocatie van DVZ of Fedasil aanbieden.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen