Hof van Justitie arrest Dano over sociale bijstand van EU-burger die verblijfsvoorwaarden niet vervult

Volgens het Hof van Justitie inarrest Dano van 11 november 2014 mag een economisch niet-actieve EU-burger die niet voldoet aan de voorwaarden van zijn recht op vrij verkeer, door de gastlidstaat worden uitgesloten van sociale bijstand. De gastlidstaat moet een concreet onderzoek naar de economische toestand doen. Het Hof deed uitspraak op een prejudiciële vraag van de rechtbank voor sociale zaken in Leipzig (Duitsland).

Het arrest heeft geen rechtstreekse gevolgen voor het recht op sociale bijstand (financiële OCMW-steun) en op verblijf van economisch niet-actieve EU-burgers in België.

Feiten

Een Roemeense vrouw verhuisde op 10 november 2010 samen met haar minderjarige zoon naar Leipzig in Duitsland. Zij bekwam op 19 juli 2011 op basis van de richtlijn vrij verkeer (richtlijn 2004/38/EG) een verblijfskaart van onbeperkte duur.

Betrokkene ontvangt voor haar zoon kinderbijslag van het fonds voor gezinsbijslagen en een maandelijks onderhoudsvoorschot van het bureau jeugdzorg.

Zij vroeg daarnaast een basisuitkering voor werkzoekenden (dat is een uitkering voor levensonderhoud, sociale uitkering en tegemoetkoming in huisvestings- en verwarmingskosten). Na een eerste afwijzing op 28 september 2011 diende betrokkene een nieuwe aanvraag in op 25 januari 2012. Ook deze werd afgewezen op 23 februari 2012, bij toepassing van §7, lid 1, punt 2 van de tweede volzin van hoofdstuk II van het Duits Sociaal Wetboek (SGB). Daarin wordt bepaald dat vreemdelingen die slechts een verblijfsrecht hebben om werk te kunnen zoeken niet in aanmerking komen voor een basisuitkering voor werkzoekenden. Na vruchteloos bezwaar te hebben aangetekend, stelde betrokkene beroep in bij de rechtbank voor sociale zaken van Leipzig tegen de afwijzingsbeslissing op 1 juli 2012. Betrokkene verzoekt in het kader van dit beroep om toekenning van de basisuitkering voor werkzoekenden voor de periode vanaf 25 januari 2012.

Prejudiciële vraag

De rechtbank voor sociale zaken in Leipzig schorst op 3 juni 2013 de behandeling van de zaak en verzoekt het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing. De rechtbank vraagt zich onder meer af of de in het SGB vervatte regeling niet in strijd is met het in het Unierecht vervatte discriminatieverbod.

Hof van Justitie over discriminatieverbod

Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt dat EU-burgers die zich in dezelfde situatie bevinden als onderdanen van het gastland, ongeacht hun nationaliteit en onverminderd de uitdrukkelijk vastgestelde uitzonderingen, recht hebben op een gelijke behandeling in rechte. Het in artikel 18 VWEU opgenomen verbod van discriminatie op grond van nationaliteit geldt in alle binnen de materiële werkingssfeer van het Unierecht vallende situaties, waaronder situaties die de uitoefening van het recht van vrij verkeer betreffen. Het recht van vrij verkeer is afhankelijk van de beperkingen en de voorwaarden die in het Unierecht zijn vastgesteld.

Artikel 24, lid 2 richtlijn vrij verkeer voorziet een afwijking op het discriminatieverbod: het gastland is niet verplicht tot sociale bijstand gedurende de eerste drie maanden van verblijf, of gedurende de langere periode die in artikel 14, lid 4, sub b van de richtlijn vrij verkeer bedoeld is om werk te zoeken.

Artikel 24, lid 1 richtlijn vrij verkeer voorziet ook een voorwaarde voor het recht op gelijke behandeling: een EU-burger kan maar aanspraak maken op dezelfde behandeling als de onderdanen van het gastland voor zover hij "op basis van de richtlijn vrij verkeer" op het grondgebied van het gastland verblijft. Het verblijf van de EU-burger moet volgens het Hof m.a.w. voldoen aan de voorwaarde van de richtlijn vrij verkeer wil hij zich beroepen op gelijke behandeling inzake toegang tot sociale uitkeringen als een onderdaan van het gastland.

Hof van Justitie over het recht van vrij verkeer

Het Hof van Justitie gaat vervolgens in op de voorwaarden waaraan EU-burgers en hun familieleden moeten voldoen in het kader van hun recht op vrij verkeer.

  • Kort verblijf: Verblijven van maximum drie maanden vereisen enkel een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort van EU-burgers (artikel 6 richtlijn vrij verkeer). EU-burgers en hun familieleden behouden hun recht op een verblijf van maximum drie maanden zolang zij geen onredelijke belasting voor het sociale bijstandsstelsel van het gastland vormen (artikel 14, lid 1 richtlijn vrij verkeer). Het gastland is niet verplicht gedurende die periode een recht op sociale uitkering toe te kennen (artikel 24, lid 2 richtlijn vrij verkeer).
  • Voorwaardelijk verblijf: Aan het bekomen en behouden van een verblijfsrecht van meer dan drie maanden stelt de richtlijn vrij verkeer een aantal voorwaarden die tot doel hebben om te voorkomen dat EU-burgers en hun familieleden een onredelijke belasting voor het sociale bijstandsstelsel van het gastland vormen (artikelen 7 en 14, lid 2 en overweging 10 richtlijn vrij verkeer).
  • Duurzaam verblijf: Eens de EU-burger (of zijn familielid) – na een ononderbroken periode van vijf jaar legaal verblijf op het grondgebied van het gastland – een duurzaam verblijfsrecht heeft bekomen, is zijn verblijfsrecht niet langer aan voorwaarden onderworpen (artikel 16, lid 1 en overweging 18 richtlijn vrij verkeer).

Conclusie van het Hof van Justitie

De doelstelling van de richtlijn vrij verkeer is om te voorkomen dat EU-burgers en hun familieleden een onredelijke belasting voor het sociale bijstandsstelsel van het gastland vormen. Uitgaande van deze doelstelling kunnen economisch niet-actieve EU-burgers met een voorwaardelijk verblijfsrecht van meer dan drie maanden maar aanspraak maken op een gelijke behandeling inzake het recht op sociale uitkeringen als de onderdanen van de gastlidstaat, voor zover hun verblijf voldoet aan de in de richtlijn vrij verkeer gestelde voorwaarden. Een van die voorwaarden is de verplichting om voor zichzelf en zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen te beschikken.

In het licht van de richtlijn vrij verkeer moet een lidstaat de mogelijkheid hebben om economisch niet-actieve EU-burgers zonder voldoende bestaansmiddelen die hun recht van vrij verkeer uitoefenen met als enig doel sociale bijstand van een andere lidstaat te genieten, geen sociale uitkeringen toe te kennen. In het andere geval zouden economisch niet-actieve EU-burgers zonder voldoende eigen middelen om in hun onderhoud te voorzien, automatisch aan de verblijfsvoorwaarde van voldoende bestaansmiddelen voldoen als gevolg van de toekenning van sociale bijstand.

Het Hof van Justitie stelt wel dat geval per geval een concreet onderzoek van de economische situatie van de economisch niet-actieve EU-burger moet worden verricht (zonder rekening te houden met de aangevraagde sociale uitkeringen) om te beoordelen of hij voldoet aan de voorwaarde van voldoende bestaansmiddelen om in aanmerking te (blijven) komen voor een verblijfsrecht.

Vermits uit onderzoek gebleken was dat de Roemeense onderdaan in het geding niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt, kan zij volgens het Hof geen aanspraak maken op een verblijfsrecht in Duitsland op grond van de richtlijn vrij verkeer. Zij kan zich bijgevolg niet beroepen op het discriminatieverbod.

Het Hof concludeert dat economisch niet-actieve EU-burgers die de voorwaarden voor een verblijfsrecht op grond van de richtlijn vrij verkeer niet vervullen, mogen worden uitgesloten van het recht op sociale bijstand.

Gevolgen voor België?

Het arrest heeft geen rechtstreekse gevolgen voor het recht op sociale bijstand (financiële OCMW-steun) en op verblijf van economisch niet-actieve EU-burgers in België:

  • Om een verblijfsrecht in België te hebben als economisch niet-actieve EU-burger, moet je onder meer eigen bestaansmiddelen bewijzen.
  • De Belgische OCMW-wetgeving sluit onder meer economisch niet-actieve EU-burgers gedurende drie maanden uit van financiële OCMW-steun. Economisch niet-actieve EU-burgers met een voorwaardelijk verblijfsrecht (E kaart) kunnen aanspraak maken op leefloon. Voor een leefloon moet je onder meer werkwillig en behoeftig zijn: dat wordt onderzocht in een individueel sociaal onderzoek.
  • De DVZ kan het verblijf beëindigen van economisch niet-actieve EU-burgers die niet voldoen aan de voorwaarden van hun verblijfsrecht. Een van die voorwaarden is dat zij eigen bestaansmiddelen hebben. In die zin houdt het genieten van leefloon een risico in voor het voorwaardelijk verblijfsrecht.