Leefloon voor subsidiair beschermden en andere wijzigingen in de Leefloonwet

Geactualiseerd op 2 december 2016 en 23 augustus 2018

Update augustus 2018: Op 5 juli 2018 vernietigde het Grondwettelijk Hof (GwH) in arrest nr. 86/2018 de invoering van de gemeenschapsdienst wegens bevoegdheidsoverschrijding van de federale wetgever.

Vanaf de publicatie van het arrest in het Belgisch Staatsblad op 1 augustus 2018 worden dan ook de bepalingen over gemeenschapsdienst in de Leefloonwet, het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de algemene omzendbrief van 27 maart 2018 betreffende het recht op maatschappelijke integratie geacht nooit bestaan te hebben.

De POD Maatschappelijke Integratie vermeldt in een omzendbrief van 26 juli 2018 de gevolgen van het GwH-arrest:

  • De OCMW’s moeten uiterlijk tegen 30 september 2018 Geïndividualiseerde Projecten voor Maatschappelijke Integratie (GPMI’s) waarin een gemeenschapsdienst werd opgenomen, herzien. Ze moeten de betrokkene zo snel mogelijk inlichten dat de gemeenschapsdienst niet langer integraal deel uitmaakt van zijn GPMI. De uitvoering van de gemeenschapsdienst kan niet langer in aanmerking worden genomen bij de evaluatie ervan.
  • Leefloongerechtigde personen mogen vrijwilligerswerk doen mits voorafgaande melding aan het OCMW. Het vrijwilligerswerk mag de werkbereidheid van de betrokkene niet in het gedrang brengen en mag geen deel uitmaken van de voorwaarden die werden opgenomen in het GPMI.

De wet van 21 juli 2016 wijzigt de Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie (verder Leefloonwet) op de volgende punten:

Verder bepaalt het koninklijk besluit van 3 oktober 2016 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie:

  • de modaliteiten van de wetswijzigingen en
  • de inwerkingtreding van de wetswijzigingen: op 1 november 2016
  • uitzondering: de uitbreiding van het toepassingsgebied van de Leefloonwet naar subsidiair beschermden treedt in werking op 1 december 2016

In een omzendbrief van 12 oktober 2016 verduidelijkt de POD Maatschappelijke Integratie (POD MI) de wijzigingen van de wet en het koninklijk besluit.

De POD MI kondigt in een nieuwsbericht van 13 oktober 2016 aan dat de algemene omzendbrief van 17 juni 2015 over ‘De wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie’ zal worden aangepast en op een latere datum opnieuw gepubliceerd.

Uitbreiding toepassingsgebied Leefloonwet met SB

Vanaf 1 december 2016 komen subsidiair beschermden in aanmerking voor maatschappelijke integratie onder de Leefloonwet in geval van behoeftigheid en voor zover voldaan is aan de andere voorwaarden.

  • Tot 30 november 2016 kwamen zij enkel in aanmerking voor maatschappelijke dienstverlening onder de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
  • Het recht op maatschappelijke integratie gaat in op de datum van de beslissing tot toekenning van de subsidiaire bescherming van het CGVS. Dat geldt ook als de betrokkene een beroep bij de RvV indient tegen de beslissing tot weigering van de status van vluchteling.

De POD MI en de VVSG verduidelijken dat ook subsidiair beschermden die al maatschappelijke dienstverlening toegekend kregen onder de oude regeling van de organieke OCMW-wet vanaf 1 december 2016 aanspraak kunnen maken op maatschappelijke integratie (zie E-cho 31-10-2016 en M-Weter 2016-10):

  • Het OCMW gaat ambtshalve na of alle andere toekenningsvoorwaarden voor maatschappelijke integratie vervuld zijn en beslist binnen de dertig dagen over de toekenning van maatschappelijke integratie.
  • Bij een positieve beslissing gaat het recht op maatschappelijke integratie in vanaf 1 december 2016. Als niet alle toekenningsvoorwaarden voor maatschappelijke integratie vervuld zijn, kan de betrokkene verder maatschappelijke dienstverlening blijven genieten als de voorwaarden daartoe vervuld zijn.

De POD Maatschappelijke Integratie betaalt de maatschappelijke integratie (leefloon) toegekend aan subsidiair beschermden voor 100% terug:

  • gedurende maximum vijf jaar of tot de inschrijving in het bevolkingsregister
  • de jaren van 100% betoelaging van maatschappelijke dienstverlening bij 'omgezette' dossiers van subsidiair beschermden tellen mee bij de berekening van de termijn van vijf jaar

Na de periode van 100% terugbetaling geldt het gewone betoelagingspercentage voor maatschappelijke integratie.

Uitbreiding GPMI

Verplicht of facultatief GPMI

Het GPMI is verplicht voor hulpvragers jonger dan 25 jaar als:

  • het toekennen van het recht op maatschappelijke integratie gekenmerkt wordt door het volgen van studies of
  • het betrekking heeft op een traject van professionele inschakeling dat binnen een bepaalde periode uitmondt in een arbeidsovereenkomst.

Vanaf 1 november 2016 is het GPMI ook verplicht voor alle hulpvragers, ongeacht hun leeftijd, die tijdens de drie maanden die voorafgaan aan de hulpvraag geen maatschappelijke integratie hebben genoten.

Het GPMI is nooit verplicht als:

  • het recht op maatschappelijke integratie gerealiseerd wordt door een tewerkstellingsmaatregel en de betrokkene een aanvullend leefloon ontvangt of
  • als de betrokkene een aanvullend leefloon ontvangt naast zijn inkomsten op basis van een (interim-)tewerkstelling

In alle andere gevallen is een GPMI facultatief. Zodra een der partijen vraagt om een GPMI op te stellen krijgt het project een verplicht karakter voor de andere partij.

Soorten GPMI

Vanaf 1 november 2016 bestaan enkel:

  • algemene GPMI’s die binnen een bepaalde periode leiden tot een arbeidsovereenkomst
  • specifieke GPMI’s die erop gericht zijn om de professionele inschakelingskansen van de betrokkene te verhogen door het volgen van studies

Alle andere types van het GPMI werden opgeheven

Het GPMI heeft bij voorkeur betrekking op de inschakeling in het beroepsleven. Als een inschakeling in het beroepsleven niet mogelijk is, heeft het GPMI betrekking op de integratie in de maatschappij.

Afwijking wegens gezondheids- en billijkheidsredenen

Het OCMW kan van de algemene verplichting om een GPMI af te sluiten afwijken om gezondheids- en billijkheidsredenen. Het OCMW heeft op dit punt een autonome appreciatiebevoegdheid in functie van de specifieke situatie van de betrokkene.

Het OCMW moet de beslissing tot het niet-afsluiten van een GPMI om gezondheids- en billijkheidsredenen uitdrukkelijk motiveren. De motivering omtrent het niet kunnen deelnemen aan een GPMI is verschillend van de motivering omtrent de reden waarom de betrokkene niet kan werken. Het OCMW heeft een dubbele motiveringsplicht.

Het RMI van personen die volgens het OCMW wegens gezondheids- of billijkheidsredenen niet kunnen werken, kan ook gerealiseerd worden door een leefloon in combinatie met een GPMI. Als het OCMW aantoont dat de persoon wegens gezondheids- of billijkheidsredenen niet kan deelnemen aan een GPMI, heeft hij recht op een leefloon.

De overeenkomst over het GPMI die wordt afgesloten tussen betrokkene en OCMW kan worden gewijzigd op verzoek van elke partij maar dat moet voortaan gebeuren in onderlinge toestemming

Opstarttermijn

Het OCMW en de betrokkene moeten het GPMI ondertekenen binnen de drie maanden volgend op de OCMW-beslissing dat de betrokkene voldoet aan de voorwaarden van het recht op maatschappelijke integratie (en niet meer binnen de drie maanden na de aanvraag).

Evaluatie

De uitvoering van het GPMI moet minstens drie keer per jaar geëvalueerd worden met de betrokkene, de maatschappelijk assistent en eventuele tussenkomende derden en dit minstens twee keer tijdens een persoonlijke ontmoeting. Het OCMW maakt minstens een keer per jaar een globale evaluatie van de resultaten van het GPMI.

Wijziging bevoegdheid bij verhuis

Het GPMI eindigt van rechtswege op de dag dat het OCMW niet langer bevoegd is wegens de wijziging van de verblijfsplaats. Indien een nieuw OCMW bevoegd wordt en er een verplichting tot het afsluiten van een GPMI bestaat, wordt het contract overgemaakt aan het nieuw bevoegd OCMW, tenzij de betrokkene bij het nieuw bevoegde OCMW voorbehoud aantekent.

Het nieuw bevoegde OCMW moet nagaan of het mogelijk/wenselijk is om de modaliteiten van het beëindigde contract op te nemen in het nieuwe contract tussen het bevoegde OCMW en de betrokkene.

Invoering gemeenschapsdienst

Het Grondwettelijk Hof vernietigde in 86/2018 van 5 juli 2018 de invoering van de gemeenschapsdienst zodat de onderstaande paragrafen over gemeenschapsdienst niet meer van toepassing zijn. OCMW's moeten GPMI's met gemeenschapsdienst herzien ten laatste tegen 30 september 2018.

Zoals welbekend moet een persoon die aanspraak wil maken op maatschappelijke integratie o.m. werkbereid zijn tenzij dit om gezondheids- of billijkheidsredenen niet mogelijk is. Bij de beoordeling van de werkbereidheid houdt het OCMW steeds rekening met de specifieke situatie van de betrokkene.

Vanaf 1 november 2016 tot 1 augustus 2018 kon de werkbereidheid van een hulpvrager blijken uit het verrichten van gemeenschapsdienst. Met gemeenschapsdienst werd bedoeld:

  • activiteiten verricht op vrijwillige basis
  • die positief bijdragen aan het persoonlijk ontwikkelingstraject van de betrokkene en de gemeenschap

Als het verrichten van gemeenschapsdienst in het GPMI werd opgenomen, maakte de gemeenschapsdienst onlosmakelijk deel uit van het GPMI.

  • Wanneer de betrokkene de gemeenschapsdienst niet langer wou uitvoeren, moest hij in overleg met zijn maatschappelijk assistent de voorwaarden van het GPMI herzien.
  • De uitvoering van een gemeenschapsdienst weigeren in een GPMI was op zich niet voldoende om te besluiten dat de betrokkene niet werkbereid is en kon geen reden zijn om maatschappelijke integratie te weigeren.

Het verrichten van een gemeenschapsdienst mocht er niet toe leiden dat de betrokkene minder beschikbaar voor de arbeidsmarkt wordt.

De vrijwilligerswet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers is van toepassing op de diensten die in het kader van de gemeenschapsdienst gepresteerd worden.

  • Dit heeft onder meer tot gevolg dat alle vreemdelingen met een wettig verblijf alsook opvanggerechtigde vreemdelingen gemeenschapsdienst mogen doen. Enige uitzondering hierop zijn de onwettig verblijvende gezinnen. Zij mogen geen gemeenschapsdienst doen.
  • Het OCMW moet voorzien in een verzekering die eventuele schade dekt die berokkend wordt aan de begunstigden of aan derden.

Voorbeelden van activiteiten die in aanmerking komen voor gemeenschapsdienst:

  • Kleine extraatjes die men anders niet zou uitvoeren zoals inspringen in een verzorgingstehuis, animatie verzorgen voor zieke kinderen, taken opnemen in een dierenasiel, hulp bij soepbedeling, …
  • Niet ter vervanging van bezoldigde arbeid zoals artikel 60-tewerkstelling of ter vervanging van een proefperiode voorafgaand aan tewerkstelling.

Uitstel van schorsing uitbetaling leefloon

Het OCMW kan bij wijze van administratieve sanctie de uitbetaling van het leefloon voor een bepaalde periode schorsen in het geval van:

  • het niet aangeven van bestaansmiddelen en/of het afleggen van onjuiste of onvolledige verklaringen die het bedrag van het leefloon beïnvloeden
  • het na aanmaning niet naleven van de afspraken van een GPMI zonder wettige reden

De schorsing van de uitbetaling van het leefloon gaat in:

  • ten vroegste op de dag volgend op de kennisgeving van de OCMW-beslissing aan de betrokkene en
  • ten laatste op de eerste dag van de derde maand volgend op de OCMW-beslissing
  • Vanaf 1 november 2016 kan het OCMW die administratieve sanctie geheel of gedeeltelijk uitstellen.

Wanneer een sanctie in het kader van het niet-naleven van het GPMI wordt uitgesteld en de voorwaarden verbonden aan het uitstel geschonden worden binnen de periode waarvoor het uitstel werd toegekend, begint de uitvoering van de sanctie ten laatste op de eerste dag van de zesde maand volgend op de beslissing van het OCMW waarbij het uitstel wordt toegekend.

Bijzondere betoelagingsregelingen GPMI

Er wordt een bijzondere toelage van 10% van het toegekende bedrag van het leefloon ingevoerd voor het dekken van de kosten van begeleiding en activering. De bijzondere toelage is aan het OCMW verschuldigd ongeacht of het een verplicht of facultatief GPMI betreft. Er zijn vier situaties waarin de bijzondere toelage onder bepaalde voorwaarden verschuldigd is:

  • De hulpvrager heeft nog nooit een GPMI gehad
  • De hulpvrager heeft een GPMI inzake studies met een voltijds leerplan
  • De hulpvrager heeft al een GPMI gehad maar is bijzonder ver verwijderd van een maatschappelijke en/of socio-professionele integratie
  • De hulpvrager heeft al een GPMI gehad maar is bijzonder kwetsbaar en behoeft een bijzondere aandacht van het OCMW en heeft de laatste 12 maanden geen recht op maatschappelijke integratie genoten

Overgangsmaatregelen

Op GPMI’s die reeds bestaan op 1 november 2016 is de bijzondere toelage van 10% van het toegekende bedrag van het leefloon van toepassing.

Het OCMW moet ten laatste op 31 oktober 2017 een GPMI afsluiten met personen die:

  • tussen 1 mei 2016 en 31 oktober 2016 een beslissing tot toekenning van leefloon zonder GPMI kregen en
  • gedurende drie maanden voorafgaand aan deze beslissing geen recht op maatschappelijke integratie hebben genoten en
  • na 1 november 2016 nog het leefloon genieten zonder dat dit gepaard gaat met een GPMI.