Medisch geregulariseerden niet meer vrijgesteld van voorwaarden gezinshereniging tijdens eerste jaar

Geactualiseerd in juli 2019

De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) stelde vreemdelingen met een verblijfsmachtiging op basis van artikel 9ter Verblijfswet (Vw) sinds 2015 niet meer vrij van de materiële voorwaarden voor gezinshereniging tijdens het eerste jaar na hun verblijfsmachtiging. DVZ wijzigde zijn praktijk in die zin na het arrest M’Bodj van het Hof van Justitie van 18-12-2014 en kwam daarmee terug op vroegere rechtspraak van het Grondwettelijk Hof van 26-09-2013. RvV arrest nr. 200.115 van 22 februari 2018 oordeelde echter dat het M'Bodj-arrest geen afbreuk doet aan de vaststelling dat het de wil was van de Belgische wetgever om zowel familie van subsidiair beschermden, als familie van medisch geregulariseerden vrij te stellen van de voorwaarden voor gezinshereniging. in 2019 liet DVZ aan het AgII weten dat het medisch geregulariseerde vreemdelingen opnieuw vrijstelt van de materiële voorwaarden voor gezinshereniging tijdens het eerste jaar na hun verblijfsmachtiging.

Artikel 10 § 2, vijfde lid Verblijfswet

Ingevolge artikel 10 § 2, vijfde lid Verblijfswet moeten sommige familieleden van een erkend vluchteling of van een subsidiair beschermde bij de aanvraag gezinshereniging geen bewijzen voorleggen van toereikende bestaansmiddelen, behoorlijke huisvesting en een ziekteverzekering. Bijkomende voorwaarden zijn wel dat:

  • de verwantschapsbanden al moesten bestaan voordat de refertepersoon een verblijfsrecht in België bekwam,
  • en dat de aanvraag gezinshereniging ingediend wordt binnen het jaar na de erkenning als vluchteling of na de toekenning van de status van subsidiaire bescherming.

Arrest Grondwettelijk Hof

In een arrest van 26 september 2013 oordeelde het Grondwettelijk Hof (GwH) dat de vrijstelling van toepassing is op alle personen die subsidiaire bescherming genieten, ongeacht of ze die status bekwamen op basis van artikel 48/4 Verblijfswet (= subsidiaire bescherming), dan wel op basis van artikel 9ter Verblijfswet (= medische regularisatie). Het Hof baseerde zich daarvoor op twee argumenten:

  • De wetgever beoogde subsidiaire bescherming, bedoeld in artikel 15, onder b), van de richtlijn 2004/83/EG, toe te kennen aan personen die voldoen aan de strikte eisen van artikel 9ter Verblijfswet.
  • Uit de parlementaire voorbereidingen blijkt dat de wetgever beide categorieën van vreemdelingen op het vlak van gezinshereniging gelijk heeft willen behandelen. Zie hieronder bij meer info.

Arrest M’Bodj van het Hof van Justitie

Eind 2014 oordeelde het Hof van Justitie echter dat richtlijn 2004/83/EG lidstaten niet toelaat om subsidiaire bescherming toe te kennen aan een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt, omdat hij risico loopt dat zijn gezondheidstoestand verslechtert vanwege het feit dat er in zijn land van herkomst geen adequate behandeling voorhanden is. Volgens het Hof zou het in strijd zijn met de algemene opzet en de doelstellingen van richtlijn 2004/83/EG om internationale bescherming toe te kennen aan derdelanders die zich in situaties bevinden die geen enkel verband houden met de logica van de richtlijn.

Eerste praktijkwijziging DVZ

Omdat het Hof van Justitie op ondubbelzinnige wijze te kennen gaf dat lidstaten geen subsidiaire bescherming mogen toekennen aan ernstig zieke vreemdelingen omwille van hun medische toestand, weigerde DVZ sinds 2015 nog de vrijstelling van de voorwaarden voor gezinshereniging te verlenen aan familieleden van een medisch geregulariseerde. Het hoofdargument van het Grondwettelijk Hof dat artikel 9ter Verblijfswet een vorm is van subsidiaire bescherming in de zin van richtlijn 2004/83/EG, werd immers ontkracht door het Hof van Justitie.

Ongerechtvaardigde discriminatie?

Die praktijkwijziging van DVZ creëerde echter mogelijk opnieuw een ongeoorloofde vorm van discriminatie tussen vreemdelingen die medisch geregulariseerd zijn en subsidiair beschermden. De Belgische wetgever koos er immers voor om aan ernstig zieke vreemdelingen een nationale bescherming te verlenen die sterk geïnspireerd is door de internationale bescherming voorzien in richtlijn 2004/83/EG. De wetgever wou beide categorieën van vreemdelingen op het vlak van gezinshereniging ook bewust gelijk behandelen, zo blijkt uit de parlementaire werkzaamheden. Reden hiervoor was dat de wetgever besefte dat het in de meeste gevallen onmogelijk zou zijn voor vreemdelingen met een verblijfsmachtiging op basis van artikel 9ter Vw om stabiele en toereikende bestaansmiddelen te bewijzen: zij zijn meestal niet in staat om te werken omwille van hun medische toestand. Gezinshereniging wordt voor hen daardoor de facto (quasi) onmogelijk.

De vraag was dan ook of een dergelijk onderscheid evenredig is met het nagestreefde doel.

RvV nr. 200.115

In een arrest van 22 februari 2018 (nr. 200.115) oordeelt de RvV dat het M'Bodj-arrest geen afbreuk doet aan de vaststelling dat het de wil was van de Belgische wetgever om zowel familie van subsidiair beschermden, als familie van medisch geregulariseerden vrij te stellen van de voorwaarden voor gezinshereniging. Deze vrijstelling komt voort uit het nationale recht, niet uit het Unierecht, aldus de RvV. In het M'Bodj-arrest spreekt het Hof van Justitie zich niet uit over het recht op gezinshereniging, maar enkel over het toepassingsgebied van de beschermende bepalingen in de Kwalificatierichtlijn. Verder baseert de RvV zich op de voorbereidende werken bij de wet van 8 juli 2011 en het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 121/2013.

Tweede praktijkwijziging DVZ

In 2019 bevestigde DVZ aan het AgII dat het zijn praktijk opnieuw aanpast en opnieuw vrijstelt van de materiële voorwaarden:

  • de echtgenoot, partner, minderjarige kinderen en het meerderjarig gehandicapt kind van een medisch geregulariseerde
  • op voorwaarde dat de verwantschapsbanden al bestonden voordat de refertepersoon een verblijfsrecht in België bekwam
  • en mits de aanvraag gezinshereniging ingediend wordt binnen het jaar na de toekenning van de 9ter Vw machtiging.