Niet-repatrieerbare staatloze heeft recht op verblijfskaart

Het hof van beroep van Brussel besliste op 17 september 2014 dat een erkende staatloze die niet-repatrieerbaar is, recht heeft op een verblijfskaart.

De rechtbank van eerste aanleg stelde vast dat de betrokken persoon niet de nationaliteit kon krijgen van één van de landen waar hij banden mee heeft. De persoon bewees voldoende dat hij niet de nationaliteit kon krijgen van Armenië, Azerbeidzjan of Oekraïne. Daarna vroeg hij een verblijfsrecht aan via een humanitaire regularisatie-aanvraag (art. 9bis Verblijfwet). Hij legde daarbij attesten van de drie ambassades voor waaruit bleek dat hij geen paspoort of laissez-passer voor die landen kon krijgen. De DVZ vond dit bewijs niet voldoende, maar gaf zelf ook niet aan welke extra bewijzen de persoon dan nog zou moeten aanleveren.

Het hof van beroep verwijst naar arrest nr. 1/2012 van het Grondwettelijk Hof. Erkende staatlozen die bewijzen dat ze buiten hun wil om hun nationaliteit hebben verloren en aantonen dat ze geen wettige en duurzame verblijfstitel kunnen krijgen in een andere staat waarmee ze banden zouden hebben, zitten in een situatie die zeer gelijkt op die van erkende vluchtelingen. Erkende staatlozen in die situatie krijgen niet automatisch een verblijfsrecht in België. Dit is immers (nog) niet wettelijk geregeld. Erkende vluchtelingen krijgen dat wel. Die ongelijke behandeling in vergelijkbare situaties is discriminatoir.

Het Hof besluit dat de overheid verplicht is deze staatlozen een verblijfskaart te geven, zolang er geen wettelijke regeling komt die niet-repatrieerbare staatlozen op dezelfde manier behandelt als erkende vluchtelingen.

Komt er een wettelijke regeling?

Het vorige regeerakkoord voorzag de oplossing om het Commissariaat Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) bevoegd te maken voor de erkenning van staatloosheid, en om daar een verblijfsrecht aan te koppelen. Maar het kwam niet tot een concrete wetswijziging, onder meer omdat artikel 144 van de Grondwet bepaalt dat dit een bevoegdheid is van de burgerlijke rechtbanken.

In het federaal regeerakkoord van 9 oktober 2014 (p. 154) staat opnieuw het voornemen om dit probleem aan te pakken. De procedure tot erkenning als staatloze zou toch bij de burgerlijke rechtbanken blijven (zoals de Grondwet voorziet), maar zou worden gecentraliseerd per gerechtelijk arrondissement met een adviesfunctie voor het CGVS. Aan een erkenning als staatloze zou ook een tijdelijke verblijfsvergunning gekoppeld worden, na een onderzoek door de DVZ met betrekking tot openbare orde en nationale veiligheid.

Daarnaast belooft het nieuwe regeerakkoord ook een oplossing voor de groep mensen die niet staatloos zijn maar toch buiten hun wil om niet vrijwillig kunnen terugkeren naar hun herkomstland.