Voorwaarde "ten laste" voor gezinshereniging met Belg of Unieburger moet voldaan zijn vóór aankomst in België

Geactualiseerd in januari 2019

Een bloedverwant in neergaande of opgaande lijn moet in het herkomstland financieel ten laste zijn van de Unieburger of Belg die hij komt vervoegen, dus vóór zijn aankomst in België. Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) wijzigde zijn praktijk in die zin naar aanleiding van rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV). De RvV baseerde zich hiervoor op rechtspraak van het Hof van Justitie (HvJ). In een aantal arresten verfijnde de RvV zijn rechtspraak. Zo mag DVZ niet eisen dat de descendent een afhankelijkheid ten aanzien van de Belg in het herkomstland bewijst, als er op dat ogenblik nog geen verwantschap bestond tussen beiden. De voorwaarde van ten laste zijn in het herkomstland geldt evenmin als het gaat om een descendent die in het herkomstland nog geen 21 jaar was.

Familie ten laste

Voor de volgende familieleden geldt bij gezinshereniging de voorwaarde dat men financieel ten laste moet zijn van de persoon die men komt vervoegen en van diens echtgenoot of partner:

  • de descendent (kind, kleinkind…) van 21 jaar of ouder van een Belg of Unieburger of van diens echtgenoot of partner
  • de ascendent (ouder, grootouder…) van een Unieburger of van diens echtgenoot of partner

Praktijkwijziging

Vroeger aanvaardde DVZ dat het familielid ook ten laste kon zijn in België, bijvoorbeeld wanneer het (klein)kind of de (groot)ouder al een tijd (zelfs onwettig) in België verbleef en inwoonde bij of onderhouden werd door de Belg of Unieburger en diens echtgenoot of partner. Maar DVZ wijzigde recent zijn standpunt ten gevolge van rechtspraak van de RvV. Dit betekent dat DVZ de aanvraag gezinshereniging voortaan zal weigeren als men alleen bewijzen van “ten laste zijn” voorlegt van de periode dat het familielid al in België verblijft. Dat bevestigde DVZ aan de juridische dienst vreemdelingenrecht van het Agentschap Integratie en Inburgering in een overleg op 28 april 2016.

Rechtspraak RvV en HvJ

DVZ wijzigde zijn praktijk ten gevolge van een aantal recente arresten van de RvV, waarin die laatste stelt dat de afhankelijkheidsrelatie van het familielid ten aanzien van de referentiepersoon al moet bestaan in het land van herkomst (RvV nr. 163.233 van 29 februari 2016 en RvV nr. 148.917 van 30 juni 2015). Daartoe mag DVZ bewijzen eisen van onvermogen in het herkomstland en bewijzen van stortingen in het verleden (aan het familielid in het herkomstland).

De RvV baseert zijn rechtspraak op arresten van het Europees Hof van Justitie (HvJ, C-423/12 van 16 januari 2014, Reyes t. Zweden en HvJ, C-1/05 van 9 januari 2007, Jia t. Zweden).

Voorwaarde mag niet kennelijk onredelijk zijn

DVZ mag de eis dat het familielid in het herkomstland ten laste moet zijn niet kennelijk onredelijk invullen. Zo kan DVZ niet eisen dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat in het herkomstland tussen het familielid en de Belgische referentiepersoon, als er op dat ogenblik nog geen verwantschap bestond tussen beiden.

Zo sprak de RvV zich in arrest nr. 163.233 uit over een situatie waarbij het kind van een Armeense moeder al in België verbleef op het moment dat zijn moeder wettelijk ging samenwonen met een Belg. Omdat DVZ bewijzen eiste van financiële steun vanwege de Belg aan het kind nog voor zijn aankomst in België, vroeg DVZ het onmogelijke van het familielid. De afhankelijkheidsrelatie tussen de Belg en het Armeense kind was immers pas later in België ontstaan, namelijk op het ogenblik van wettelijke samenwoonst tussen de Belg en de Armeense moeder. Ook gaat DVZ met een dergelijke interpretatie voorbij aan de bewoordingen van artikel 40bis §2, eerste lid, 3° Vw dat bepaalt dat de aanvrager “te hunnen laste” moet zijn, d.w.z. van de referentiepersoon én van diens echtgenoot of partner en dus niet enkel van de referentiepersoon. De RvV wijst er nog op dat in casu het familielid bij haar vertrek uit het herkomstland minderjarig was en haar moeder vergezelde, wat impliceert dat zij toen ten laste was van haar moeder (RvV 29 februari 2016, nr. 163.233; in dezelfde zin, zie RvV 24 augustus 2018, nr. 208.196).

Voorwaarde geldt niet voor descendent die in herkomstland nog geen 21 jaar was

Volgens art. 40bis Verblijfswet geldt er géén bijkomende voorwaarde van ‘ten laste’ zijn voor (klein)kinderen jonger dan 21 jaar. Als de descendent dus nog geen 21 jaar was vóór zijn aankomst in België, kan DVZ niet eisen dat de betrokkene bewijst dat hij reeds in zijn herkomstland ten laste was van de referentiepersoon, aangezien die voorwaarde toen nog niet gold. Het bewijs van materiële afhankelijkheid (in België) moet wel geleverd worden als het (klein)kind op het moment van de aanvraag 21 jaar is of ouder. Door dat laatste niet te onderzoeken, en enkel te focussen op de afhankelijkheid in het herkomstland, heeft DVZ zijn zorgvuldigheidsplicht geschonden, oordeelde de RvV (RvV 26 januari 2017, nr. 181.327).

Wat zegt de Burgerschapsrichtlijn?

De Burgerschapsrichtlijn (Europese richtlijn 2004/38/EG), die omgezet is in de Belgische Verblijfswet, verplicht descendenten en ascendenten niet om in het herkomstland ten laste te zijn van de Unieburger (zie artikel 2, lid 2 sub c) en d)). Daarentegen legt de richtlijn deze voorwaarde wel expliciet op aan de zogenaamde “andere familieleden” van Unieburgers “die in het land van herkomst ten laste zijn van of inwonen bij de burger van de Unie die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet”.

Uit deze tegenstelling zou men a contrario kunnen afleiden dat de voorwaarde om in het herkomstland ten laste te zijn niet geldt voor descendenten en ascendenten (zie H. VERSCHUEREN, “Het verblijfsrecht van EU-burgers en hun familieleden”, in “Migratie en migrantenrecht 12”, Die Keure, 2007, p. 195).