Raad van State - 221.809 - 18-12-2012

Samenvatting

De verzoekster had in het verzoekschrift tot nietigverklaring voor wat betreft de 2 minderjarige kinderen onder meer aangevoerd dat het aanvankelijk bestreden bevel zuiver stereotiep is en rechtstreeks de kinderen aanbelangt, doch die kinderen slechts vermeldt zonder enige motivering. Volgens de verzoekster bleek uit lezing van het bevel niet wat de verwerende partij ertoe bracht aan de kinderen het bevel te geven om het grondgebied te verlaten samen met hun moeder, eerder dan hen het statuut van hun vader te geven. Het viel volgens de verzoekster niet in te zien waarom de kinderen niet het statuut van hun (als vluchteling erkende) vader volgden, en zeker niet waarom het bevel dienaangaande geen enkele motivering bevatte.
In het bestreden arrest wordt hierop geantwoord dat “het gegeven dat verzoekster en haar kinderen noch de status van vluchteling noch de subsidiaire beschermingsstatus hebben een definitief gegeven (is) waarover in onderhavig betwisting niet kan worden teruggekomen (…)” en verder dat “dan ook niet dienstig (kan) opgeworpen worden door verzoekster: ‘On ne comprend pas à la lecture de la décision attaquée qu’est-ce qui a conduit la partie adverse à prendre la décision de donner aux enfants l’ordre de quitter le territoire avec leur maman plutôt que de leur octroyer le statut de leur papa’, evenmin als ‘on n’aperçoit pas pourquoi les enfants n’ont pas suivi le statut de leur père’.”
Die overwegingen van het bestreden arrest vormen geen antwoord op de concrete kritiek van de verzoekster tegen het aanvankelijk bestreden bevel, namelijk het ontbreken van iedere motivering, buiten de vermelding van hun naam, waarom de kinderen het statuut volgen van hun moeder en niet van hun vader. Op die wijze is de jurisdictionele motiveringsplicht zoals vastgelegd in artikel 149 van de Grondwet geschonden. Aan die onwettigheid wordt geen afbreuk gedaan door de motieven die de verwerende partij in de memorie van antwoord voor de Raad van State uiteenzet en die de motivering van het bestreden arrest niet post factum kunnen herstellen. Het eerste middel is in die mate gegrond.