Raad van State - 233.168 - 8-12-2015

Samenvatting

Voor een vreemdeling die lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling en waarvoor er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst, is een machtiging tot verblijf op basis van artikel 9ter voordeliger dan een machtiging tot verblijf als student.
 
Verzoekster kan met een verblijf als student immers na haar studie het bevel krijgen om België te verlaten, terwijl zij potentieel lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt voor haar leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling, in tegenstelling tot wanneer zij een machtiging tot verblijf op basis van artikel 9ter zou verkrijgen.
 
Op dat ogenblik kan verzoekster echter geen nieuwe aanvraag 9ter indienen op basis van dezelfde medische elementen, aangezien deze op basis van artikel 9ter, § 3, 5° van de vreemdelingenwet onontvankelijk zal verklaard worden. Door te beslissen dat verzoekster geen belang had bij de vernietiging van de geweigerde aanvraag voor een machtiging tot verblijf op basis van artikel 9ter, hoewel deze haar een voordeel kan opleveren ten opzichte van haar verblijf als student, heeft het bestreden arrest artikel 39/56 van de vreemdelingenwet geschonden.