Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 163.093 - 26-02-2016

Samenvatting

In casu dient te worden vastgesteld dat de verwerende partij enkel naging of de in het kader van de opeenvolgende aanvragen om machtiging tot verblijf ingeroepen aandoeningen dezelfde waren. Er blijkt niet dat voor het overige de in het kader van de opeenvolgende aanvragen om machtiging tot verblijf voorgelegde standaard medisch getuigschriften met elkaar werden vergeleken of dat rekening werd gehouden met het gegeven dat de behandeling van de verzoekende partij werd aangepast wegens het onvoldoende onder controle krijgen van de ziekte en waarbij de noodzakelijke behandeling werd aangepast met een nieuwe generatie geneesmiddelen opgesomd in de attesten die de verzoekende partij bijbracht. De Raad merkt evenwel op dat niet blijkt dat het begrip ‘nieuwe elementen’ in de zin van artikel 9ter, § 3, 5° van de vreemdelingenwet kan worden beperkt tot het voorhanden zijn van een nieuwe of gewijzigde aandoening en dat bijvoorbeeld een wijziging in de noodzakelijke behandeling omwille van het niet onder controle krijgen van de ziekte waarbij niet blijkt dat de nieuwe medicatie tevens voorhanden is in het land van herkomst niet tevens een nieuw element kan uitmaken, te meer nu reeds werd erkend dat de aandoening de vereiste ernst in de zin van artikel 9ter van de vreemdelingenwet heeft. Zo spreekt voormelde wetsbepaling in dit verband over “ingeroepen elementen ter ondersteuning van de aanvraag tot machtiging tot verblijf in het Rijk [die] reeds werden ingeroepen in het kader van een vorige aanvraag tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk op grond van de huidige bepaling”. In artikel 9ter, § 1, vierde lid van de vreemdelingenwet wordt ook aangegeven dat elk voorgelegd standaard medisch getuigschrift telkens minstens de ziekte, haar graad van ernst en de noodzakelijk geachte behandeling dient te vermelden. Aldus blijkt niet dat kan worden uitgesloten dat een verandering van de noodzakelijke behandeling – waarbij een nieuwe medicatie als noodzakelijk werd voorgeschreven waarvan niet blijkt dat deze tevens beschikbaar is in het land van herkomst – een nieuw element in de zin van artikel 9ter, § 3, 5° van de vreemdelingenwet kan uitmaken. De Raad zelf vermag verder niet te oordelen over de vraag of het ‘oude’ medicatieschema van de verzoekende partij waarvan werd vastgesteld dat dit beschikbaar en toegankelijk is voor de verzoekende partij in haar land van herkomst, gelet op het onvoldoende zijn van deze medicatie om de aandoening onder controle te krijgen volgens de behandelende arts en als gevolg waarvan de noodzakelijke behandeling werd aangepast, nog als adequaat kan worden beschouwd. Dit betreft een strikt medische beoordeling.