Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 161.549 - 8-02-2016

Samenvatting

Uit de aan de Raad voorgelegde stukken blijkt niet dat de gemachtigde kennis had van de concrete feiten die verzoeker pleegde en die aanleiding gaven tot de twee correctionele veroordelingen. Hij lijkt slechts over attesten te beschikken waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker door de correctionele rechtbank twee maal werd veroordeeld tot een gevangenisstraf, respectievelijk voor acht maanden en voor een jaar. In de attesten wordt louter verwezen naar de bepalingen van het strafwetboek op basis waarvan verzoeker werd veroordeeld en worden de door hem gepleegde feiten niet uiteengezet, doch wordt enkel respectievelijk verwezen naar “gewone diefstal, bendevorming” en “gewone diefstal, mededaderschap en bendevorming”. Wat onder de “gewone diefstal”, het “mededaderschap” en de “bendevorming” moet begrepen worden, blijkt geenszins uit het administratief dossier. De Raad mag in het kader van zijn ex tunc beoordeling geen rekening houden met stukken die pas voor het eerst bij het verzoekschrift worden gevoegd, maar indien de gemachtigde in het kader van een zorgvuldig onderzoek verzoeker had gehoord, zou deze het desbetreffende proces - verbaal van navolgend verhoor van 12 augustus 2014 aangaande de feiten rond de diefstal in de Mac Donalds aan de gemachtigde hebben kunnen overmaken. Nergens blijkt dat de gemachtigde kennis had van de concrete feiten op het ogenblik van het nemen van de bestreden beslissing. Het blijkt niet dat hij dit zorgvuldig heeft nagegaan teneinde tot de zwaarwichtige conclusie te komen dat verzoeker een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor het fundamenteel belang van de samenleving.
 
Verzoeker merkt verder terecht op dat in het licht van de vereiste evenredigheidstoets, zoals expliciet opgenomen in artikel 43 van de Vreemdelingenwet, bijna uitsluitend aandacht is gegaan naar de 2 veroordelingen en zijn wettelijke samenwoning. De Raad stelt vast dat de gemachtigde evenwel ook de integratie belicht van verzoeker, doch op dat vlak het enkel heeft over het niet respecteren van de strafrechtelijke bepalingen. Nochtans blijkt uit het administratief dossier dat ook vele andere elementen op vlak van integratie gekend waren door de gemachtigde, zoals daar zijn de arbeidsovereenkomst, de loonfiches, inschrijving bij de VDAB en Actiris, etc. , doch deze werden niet in de beoordeling van het persoonlijk gedrag van verzoeker betrokken. Ook al erkent de Raad dat de evenredigheidstoets die de gemachtigde heeft gemaakt in het licht van het gezinsleven, nu verzoeker reeds verscheidene jaren wettelijk samenwoont, reeds een zeer belangrijk deel van de evenredigheidstoets uitmaakt, gezien dit betrekking heeft op een hogere rechtsnorm, kan desalniettemin bezwaarlijk gesteld worden dat de gemachtigde bij de evenredigheidstoets oog heeft gehad voor alle relevante elementen in het onderzoek naar het persoonlijk gedrag, die nochtans aan hem gekend waren nu tal van deze relevante stukken zich bevinden in het administratief dossier.
 
Er dient derhalve te worden geconcludeerd dat verweerder naliet om een zorgvuldig onderzoek te doen naar het persoonlijk gedrag van verzoeker waarbij hij slechts een partieel evenredigheidsonderzoek heeft gedaan bij de toepassing van artikel 43 van de Vreemdelingenwet. De gemachtigde kon bijkomend pas oordelen dat verzoeker een gedrag vertoont waaruit kan worden afgeleid dat hij een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor het fundamenteel belang van de samenleving indien hij een meer precieze kennis had van de handelingen of gedragingen die hij stelde.