Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 174.385 - 9-09-2016

Samenvatting

In casu wordt in de motieven van de bestreden beslissing verwezen naar de toepasselijke rechtsregel, namelijk artikel 9ter, § 3, 4°, van de Vreemdelingenwet. Tevens bevat de beslissing een motivering in feite, met name dat uit het medisch advies van de arts-adviseur van 12 april 2016 kennelijk niet blijkt dat de verzoeker lijdt aan een aandoening die een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit, noch aan een aandoening die een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen behandeling is in het land van herkomst of het land waar hij verblijft. In dit medisch advies, dat onder gesloten omslag samen met de bestreden beslissing aan de verzoeker werd overhandigd en dat wordt geacht integraal deel uit te maken van de motivering van de bestreden beslissing, wordt toegelicht dat de verzoeker lijdt aan “cerebellaire atrofie, waarschijnlijk ten gevolge van alcoholmisbruik, en chronische hepatitis C”, dat geen enkele van de aangehaalde aandoeningen momenteel behandeld wordt en dat de problematiek “geen gevaar in(houdt) voor het leven en de fysieke integriteit van betrokkene”, dat het geen kritieke gezondheidstoestand betreft en evenmin een zeer vergevorderd stadium van de ziekte, dat er “geen nood (is) aan hospitalisatie met permanent medisch toezicht” en dat de aandoening “geen dringende maatregelen (vereist) zonder dewelke er acuut levensgevaar zou kunnen ontstaan”. De arts-adviseur concludeert dat er geen gevaar is voor het leven en de fysieke integriteit van de verzoeker en dat niet wordt aangetoond dat er een risico is op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate medische zorgen zouden zijn in het land van herkomst of het land waar hij verblijft, nu de verzoeker ook hier niet behandeld wordt.
 
De verzoeker voert in een eerste middelonderdeel aan dat noch in de bestreden beslissing, noch in het advies van de arts-adviseur wordt gemotiveerd waarom de aandoening geen reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft en waarom de aandoening niet ernstig is en dat noch in de bestreden beslissing, noch in het advies van de arts-adviseur wordt gemotiveerd “dat er adequate behandeling zou zijn in het land van herkomst”. Hij stipt hierbij aan dat uit zijn aanvraag blijkt dat hij sedert minstens 2005 lijdt aan “chronische hepatitis C, genotype 3a, licht gestoorde transaminasen” en dat de genezingskans “voor de genotype virus bij combinatie behandeling met peg interferon en ribavirine (…) rond de 75% (is)”, doch dat deze dure medicatie gezien zijn illegaal verblijfsstatuut niet kan worden opgestart.
 
Uit een standaard medisch getuigschrift van dr. A. B. , dat zich in het administratief dossier bevindt, blijkt inderdaad dat de verzoeker lijdt aan hepatitis C en dat hiervoor een interferon behandeling wordt voorgeschreven voor een voorziene duur van zes tot acht maanden. In een medisch attest van dr. H. V. van 1 juli 2011 wordt bovendien bevestigd dat de verzoeker chronische hepatitis C vertoont met lichte transaminasen, dat het een genotype 3a betreft waarvoor de genezingskans in principe bij een behandeling met peg interferon en ribavirine rond 75% is, doch dat “deze medicatie wellicht voorlopig nog niet (kan) worden opgestart”, gezien het illegaal statuut van de verzoeker en problemen bij terugbetaling. Uit deze stukken, die door de verzoeker bij zijn aanvraag om medische regularisatie werden gevoegd en die zich in het administratief dossier bevinden, blijkt dus dat de verzoeker voor zijn aandoening hepatitis C minstens een behandeling met interferon dient te ondergaan. Evenwel blijkt noch uit de motieven van de bestreden beslissing, noch uit het medisch advies van de arts-adviseur van 12 april 2016 dat werd onderzocht of een dergelijke behandeling beschikbaar en toegankelijk is in Tunesië, niettegenstaande de verzoeker er in zijn machtigingsaanvraag reeds op had gewezen dat “de algemene medische gezondheidszorg er daar zeer slecht aan toe is, in het bijzonder voor mensen met zijn medisch profiel”.
 
In het medisch advies van de arts-adviseur van 12 april 2016 wordt overwogen dat “(h)et medische dossier, zoals het momenteel voorligt, (…) niet aan(toont) dat er een risico bestaat voor een onmenselijke en vernederende behandeling wanneer er geen adequate medische zorgen zouden zijn in het land van herkomst of het land waar betrokkenen verblijft. Betrokkene wordt namelijk ook hier niet behandeld”. Uit de omstandigheid dat de verzoeker in België niet wordt behandeld, kan evenwel niet ipso facto worden afgeleid dat er geen nood is aan een behandeling van de aandoening waaraan hij lijdt, temeer wanneer er in de machtigingsaanvraag uitdrukkelijk op werd gewezen dat de als noodzakelijk geachte dure medicatie niet kan worden opgestart omwille van het illegaal verblijfsstatuut van de verzoeker. De verzoeker stelt dan ook terecht dat de verwerende partij, waar in het medisch advies van de arts-adviseur van 12 april 2016 gesteld wordt dat hij “namelijk ook hier niet behandeld wordt”, volledig voorbijgaat aan de argumentatie in zijn machtigingsaanvraag dat gezien zijn illegaal verblijfsstatuut de dure medicatie voor zijn ziekte niet opgestart kan worden.
 
Een schending van artikel 62 van de Vreemdelingenwet wordt aangenomen.