Raad van State - 11.868 - 24-03-2016

Samenvatting

In de aanvankelijk bestreden beslissing staat met verwijzing naar artikel 74/11, § 1, tweede lid, van de vreemdelingenwet met betrekking tot het inreisverbod vermeld dat de maximumtermijn van drie jaar werd opgelegd omdat verzoeker in totaal vier keer een regularisatieaanvraag heeft ingediend over een periode van negen jaar waaraan nooit een gevolg werd gegeven, dat hij geen enkel wettelijk motief heeft om alsnog in België te verblijven en dat, in het belang van de immigratiecontrole en gelet op zijn hardnekkigheid om illegaal op het grondgebied te willen verblijven, een inreisverbod van drie jaar meer dan proportioneel is.
 
Li antwoord op verzoekers kritiek dat de verwerende partij in de aanvankelijk bestreden beslissing "op quasi automatische wijze" een inreisverbod oplegt voor de termijn van drie jaar "zonder enig onderzoek naar en motivering omtrent de specifieke omstandigheden van verzoekster en de duur van het inreisverbod", wijst de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen in het bestreden arrest op de voornoemde motivering uit de aanvankelijk bestreden beslissing en stelt hij vast dat daaruit uitdrukkelijk de reden blijkt waarom verzoeker een inreisverbod van drie jaar heeft gekregen en dat die beslissing bij gevolg wel is gemotiveerd wat de duur van het inreisverbod betreft.
 
Zoals verzoekster terecht laat gelden, moet de duur van het inreisverbod overeenkomstig artikel 74/11, § 1, eerste lid, van de vreemdelingenwet worden vastgesteld door rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het geval. Uit de hierboven aangehaalde motivering van het bestreden arrest blijkt echter dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is nagegaan of de aanvankelijk bestreden beslissing concreet is gemotiveerd wat betreft de duur van het inreisverbod en daarbij uitdrukkelijk heeft vastgesteld dat de redenen daarvoor te dezen wel degelijk uit die motivering blijken. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen beperkt zich immers niet tot het feit dat verzoeker geen gevolg heeft gegeven aan een vroegere beslissing tot verwijdering maar wijst onder meer op de vaststelling in de aanvankelijk bestreden beslissing dat verzoeker herhaalde en telkens negatief afgesloten aanvragen heeft ingediend en op verzoekers hardnekkigheid om illegaal op het grondgebied te verblijven. Verzoeker ontkracht ook niet de vaststelling in het bestreden arrest dat hij nooit melding heeft gemaakt van een medische problematiek in hoofde van zijn zoon zodat de gemachtigde van. de staatssecretaris daar bij het nemen van de aanvankelijk bestreden beslissing geen rekening mee kon houden. Derhalve maakt verzoeker geen schending van artikel 74/11 van de vreemdelingenwet aannemelijk.
 
Het enige middel is in die mate kennelijk ongegrond