Raad van State - 235.855 - 27-09-2016

Samenvatting

Naar luid van artikel 39/75 van de vreemdelingenwet geeft de hoofdgriffier of de door hem aangewezen griffier in de beroepen met hervormingsbevoegdheid tegen beslissingen van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen onverwijld kennis van de beschikking waarmee de rechtsdag wordt bepaald aan de partijen in het geding. Op grond van artikel 39/81 van de vreemdelingenwet is deze bepaling ook van toepassing op de annulatieprocedure. Overeenkomstig artikel 39/57-1 van de vreemdelingenwet worden de oproepingen door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen verzonden bij ter post aangetekende brief, per bode met ontvangstmelding of via elke andere bij een koninklijk besluit na overleg in de Ministerraad toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
 
Om aan die bepalingen en aan het recht op een eerlijk proces te voldoen, volstaat de verzending van de oproeping met een ter post aangetekende brief naar de gekozen woonplaats van de betrokkene niet.  Het is ook vereist dat de betrokkene in de mogelijkheid verkeerde er kennis van te nemen.
 
Uit het rechtsplegingsdossier blijkt dat de ter post aangetekende brief met de oproeping voor de  terechtzitting van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen van 8 april 2015 op 10 maart 2015 naar verzoekers gekozen woonplaats werd gestuurd. De brief werd er niet bezorgd doch op 11 maart 2015 teruggestuurd naar de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen met de vermelding “levering onmogelijk - adres niet gekend”. Op 12 maart 2015 werd hij terug ontvangen door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
 
Uit het rechtsplegingsdossier blijkt eveneens dat verzoeker keuze van woonplaats had gedaan op het adres van zijn raadsman, dat dit een volledig en een gekend adres is en dat de andere briefwisseling, zoals de kennisgeving van het bestreden arrest, er zonder probleem werd aangeboden en nadien in ontvangst kon worden genomen.
 
Vermits verzoeker blijkbaar door een vergissing van Bpost geen kennis heeft kunnen nemen van de oproeping voor de terechtzitting van 8 april 2015, kon hij niet aanwezig zijn op die terechtzitting, terwijl het bestreden arrest met toepassing van artikel 39/59, § 2, tweede lid, van de vreemdelingenwet uitsluitend op verzoekers afwezigheid ter terechtzitting is gesteund. De verwerende partij betwist het voorgaande niet en gedraagt zich ter terechtzitting enkel “naar de wijsheid” van de Raad van State. Het bestreden arrest is derhalve genomen met schending van artikel 39/59, § 2, tweede lid, van de vreemdelingenwet.
 
Het enige middel is in die mate gegrond en deze vaststelling volstaat voor de cassatie van het bestreden arrest.