Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 178.943 - 5-12-2016

Samenvatting

De duur van het inreisverbod dat verzoekster wordt opgelegd, wordt vervolgens bepaald op drie jaar. In dit verband motiveert verweerder als volgt: “Betrokkene heeft niet getwijfeld om op illegale wijze in België te verblijven en om de openbare te schaden. Gelet op al deze elementen, het belang van de immigratiecontrole en het handhaven van de openbare orde, is een inreisverbod van 3 jaar proportioneel.”
 
Aldus dient te worden aangenomen dat het gegeven dat verzoekster de openbare orde zou hebben geschaad en/of haar aanwezigheid een gevaar kan opleveren voor de openbare orde een determinerende reden vormt waarom haar een inreisverbod voor de maximumduur van drie jaar, die in haar situatie mogelijk is, wordt opgelegd. In dit verband wordt verwezen naar het gegeven dat verzoekster op heterdaad werd betrapt voor prostitutie en een in dit verband door de federale gerechtelijke politie van Gent opgesteld proces-verbaal. Een nadere toelichting in dit verband kan noch in de thans bestreden beslissing noch in het bevel om het grondgebied te verlaten waarmee deze beslissing gepaard gaat worden gelezen. Ook uit de stukken van het administratief dossier blijken in dit verband geen nadere gegevens. Hierin bevindt zich immers enkel een ‘administratief verslag vreemdelingencontrole’ waarin, wat de omstandigheden van aantreffen betreft, wordt vastgesteld dat verzoekster werkt als prostituee en waarbij werd bijgeschreven: “geen zwartwerk”. In zoverre verweerder in dit verband in de nota aangeeft dat dit een overtollig motief zou zijn op basis waarvan de bestreden beslissing is genomen en dat deze beslissing voldoende wordt geschraagd door de vaststelling dat verzoekster illegaal in het Rijk verblijft, kan hij niet worden gevolgd. Het gegeven dat er sprake is van een onregelmatig verblijf geldt in wezen voor alle vreemdelingen aan wie een inreisverbod wordt opgelegd, al was het maar omdat dit steeds gepaard gaat met een bevel om het grondgebied te verlaten, zodat niet blijkt dat dit gegeven dienstig is wat de duur van het inreisverbod betreft. Dit betoog lijkt ervan uit te gaan dat het bevel om het grondgebied te verlaten van 15 juni 2016 de bestreden beslissing betreft, terwijl dit in werkelijkheid het hiermee samengaande inreisverbod van dezelfde datum betreft. Minstens dient te worden aangenomen dat de vaststelling dat verzoekster de openbare orde heeft geschaad een belangrijke, gewichtige reden was om te besluiten tot de maximumtermijn van drie jaar die in verzoeksters situatie mogelijk is, zodat dit niet kan worden afgedaan als een overtollig motief.
 
Verzoekster geeft aan niet akkoord te kunnen gaan met de beoordeling dat zij de openbare orde heeft geschaad en stelt dat dit geen “deugdelijk motief” is. Zij benadrukt dat het Belgische stafwetboek geen bepaling bevat waarin prostitutie op zich strafbaar wordt gesteld en het niet is bewezen dat zij de openbare orde heeft geschaad.
 
Het is op zich niet betwist dat verzoekster werd aangetroffen door de politie terwijl zij werkzaam was als prostituee. Evenmin is het betwist dat prostitutie op zich niet strafbaar is gesteld of is verboden. Wel is het zo dat de wet bepaalde bijkomende en in sociaal opzicht bijzonder schadelijke activiteiten, zoals de uitbating van prostitutie door derden en verschillende vormen van openbare verleiding, bestrijkt.
 
De Raad oordeelt dat het kennelijk onredelijk is waar verweerder onder verwijzing naar een bepaald gegeven – zoals in casu het gegeven dat verzoekster werd aangetroffen terwijl zij werkzaam was als prostituee – dat op zich niet strafbaar is in België op automatische wijze vaststelt dat de openbare orde werd geschaad en/of er sprake is van een gevaar voor de openbare orde, zonder kennis te hebben van of nader in te gaan op de concrete omstandigheden en gedragingen van verzoekster en aan de hand hiervan te duiden waarom in casu wel degelijk sprake is van een miskenning van of een verstoring van of overlast voor de openbare orde. Zelfs indien verweerder zou kunnen worden gevolgd waar hij in de nota betoogt dat het loutere feit dat prostitutie op zich niet strafbaar is niet betekent dat dergelijke handelingen geen schending kunnen uitmaken van de openbare orde, blijft de vaststelling overeind dat het aan verweerder in een dergelijke situatie toekomt om op basis van de concrete omstandigheden en gedragingen van de betrokkene aan te tonen dat deze de openbare orde heeft geschaad en/of een gevaar vormt voor de openbare orde, waartoe hij in casu in gebreke is gebleven.