Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 172.987 - 9-08-2016

Samenvatting

Voorafgaandelijk benadrukt de Raad dat zijn rechtsmacht, overeenkomstig de in de artikelen 144-146 van de Grondwet vervatte bevoegdheidsverdeling tussen de gewone hoven en de rechtbanken enerzijds en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen als administratief rechtscollege anderzijds, is uitgesloten indien de wetgever een beroep heeft opengesteld bij de gewone hoven en rechtbanken tegen de beslissing van de administratieve overheid. De Raad benadrukt dan ook dat hij zich niet uitspreekt over de wettigheid van de weigering tot erkenning van de buitenlandse geboorteakte op zich door de gemachtigde, daar hij hieromtrent geen rechtsmacht heeft, gelet op het beroep dat tegen zulke weigering overeenkomstig artikel 27, § 1, vierde lid van het WIPR openstaat bij de familierechtbank.
 
Dit gegeven neemt echter niet weg dat de Raad conform artikel 39/1, § 1, tweede lid juncto artikel 39/2, § 2 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet) de wettigheid dient te beoordelen van de weigering van verblijf van meer dan drie maanden en aldus kan nagaan of de motivering van de bestreden beslissing tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden afdoende is om verzoeker dit verblijf van meer dan drie maanden te weigeren (cf. RvS 18 maart 2009, nr. 191.552).
 
Uit voormeld artikel 27 blijkt dat deze bepaling doorverwijst naar verschillende andere artikelen van het Wetboek IPR en dat de echtheid van de akte wordt beoordeeld op grond van het recht van de Staat waar zij is opgesteld. Volgens verzoeker is dit het Ghanese recht, de gemachtigde doet hierover echter in het geheel geen uitspraak. Ook blijkt uit voormeld artikel 27 dat de rechtsgeldigheid van de akte wordt vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke recht zoals aangeduid door het WIPR – ook dit recht is volgens verzoeker het Ghanese recht, maar ook wat dit aspect betreft, dient te worden vastgesteld dat de gemachtigde hierover in het geheel geen uitspraak doet.
 
Zoals eerder gesteld, ontbeert de bestreden beslissing een juridische grondslag voor de niet-erkenning van de geboorteakte. Er is geen enkele verwijzing naar enige bepaling van het WIPR hoewel dit het wettelijk kader is dat de erkenning of niet-erkenning van buitenlandse akten beheerst. Verder blijkt uit de bestreden beslissing zelfs niet aan de hand van welk recht de gemachtigde de rechtsgeldigheid en de echtheid van de akte is nagegaan.