Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 180.648 - 12-01-2017

Samenvatting

De gemachtigde van de staatssecretaris stelde vast dat verzoeker tussen 2010 en 2015 drieverschillende studierichtingen had aangevat, maar voor geen enkel examen slaagde en reeds tweemaal door onderwijsinstellingen werd geweigerd voor herinschrijving. Zoals aangegeven in artikel 103/2 van het vreemdelingenbesluit, kan de staatssecretaris op basis van het gegeven dat verzoeker drie verschillende studierichtingen heeft aangevat zonder in de loop van de twee voorafgaande studierichtingen enig einddiploma te hebben behaald, een bevel om het grondgebied te verlaten afleveren. Dit vormt het determinerend motief van de bestreden beslissing.
 
Volgens verzoeker werd bij het nemen van de bestreden beslissing geen rekening gehouden met het feit dat hij in 2010 deelgenomen heeft aan de cursus ‘Nederlands voor Anderstaligen’ en slaagde voor niveau 1 en niveau 2 (Verzoekschrift, bijlagen 2 en 3). In de beslissing wordt nergens betwist of ontkend dat verzoeker ooit slaagde voor deeltrajecten van zijn voorbereidende taalcursus. Samen met de verwerende partij in haar nota met opmerkingen stipt de Raad aan dat deze elementen geen afbreuk doen aan het determinerend motief van de bestreden beslissing, namelijk dat verzoeker drie verschillende studierichtingen heeft aangevat zonder in de loop van de twee voorafgaande studierichtingen enig einddiploma te hebben behaald. De Raad merkt bovendien op dat verzoeker niet aantoont dat het slagen in de deeltrajecten ‘Nederlands voor Anderstaligen’ niveau 1 en 2 zouden volstaan om in aanmerking te komen voor een bijkomende vernieuwing van zijn A-kaart. Uit een schrijven van de UGent van 6 november 2013, dat zich in het administratief dossier bevindt, blijkt trouwens dat verzoeker op 1 oktober 2013 nog steeds niet in het bezit was van een ‘B2-taalbewijs’ dat noodzakelijk is om te voldoen aan de taalvoorwaarden met het oog op een inschrijving voor een academische opleiding.
 
Verzoeker beweert daarnaast in zijn middel dat hij zijn opleiding aan de UGent heeft moeten stopzetten omdat de vakken, in tegenstelling tot wat hem was voorgehouden, in het Nederlands werden gedoceerd. De Raad stipt aan dat verzoeker bezwaarlijk verrast kan zijn door het feit dat in Vlaanderen hoger onderwijs in het Nederlands wordt aangeboden en kan zijn verzuim om zich hierover voldoende te informeren niet afwentelen op het bestuur.
 
Met betrekking tot zijn inschrijving in de ‘Master of Science in Management’ aan de VUB, stelt verzoeker dat de lessen reeds geruime tijd begonnen waren waardoor hij de opleiding niet tot een goed einde kon brengen. Deze poging van verzoeker, om te rechtvaardigen waarom hij zijn studies gedurende het academiejaar 2013-2014 niet tot een goed einde bracht, zijn echter niet van aard om de pertinente vaststelling van de staatssecretaris te ontkrachten dat hij er na meer dan 5 jaar studies “niet in geslaagd om voor enig examen te slagen en voldoende credits te behalen”.
 
Vervolgens geeft verzoeker te kennen dat hij tijdens het vorige academiejaar 2015-2016 opnieuw de opleiding ‘Master of Science in Geography’ volgt. Volgens hem is er geen sprake van ‘op zijn minst 3 verschillende studierichtingen’, zoals bedoeld in artikel 103/2 van het vreemdelingenbesluit omdat hij nog steeds aan de VUB zou studeren. De Raad merkt op dat uit het administratief dossier inderdaad blijkt dat verzoeker thans ingeschreven is voor de opleiding ‘Master of Science in Geography’, maar dat eveneens blijkt dat hij geen einddiploma heeft behaald, noch in de opleiding ‘Master of Science in Geomatics and Surveying’ aan de UGent, noch in de opleiding de ‘Master of Science in Management’ aan de VUB die hij voorheen volgde, zodat de staatssecretaris wel degelijk rechtsgeldig toepassing kon maken van artikel 103/2 van de vreemdelingenwet.
 
Tenslotte betoogt verzoeker dat onvoldoende rekening zou zijn gehouden met zijn psychologische problemen en dat “zonder meer een bijlage 33bis” werd afgeleverd. De Raad stelt echter vast dat verzoeker voor het eerst gewag maakt van psychische problemen in een schrijven van zijn hand van 14 januari 2016, toen hij niet langer over een geldige verblijfstitel beschikte en dat de aangehaalde psychische problemen niet door medische attesten worden gestaafd. Verzoeker toont geenszins aan dat deze elementen van doorslaggevend belang zijn voor de beoordeling van zijn dossier of dat hij op die basis in aanmerking zou komen voor de vernieuwing van zijn A-kaart, aangezien reeds op 5 mei 2014 werd beslist dat verzoeker nog één laatste kans kreeg voor de vernieuwing van zijn verblijfstitel.
 
Waar verzoeker stelt dat werd nagelaten om bij hem bijkomende informatie op te vragen over de redenen waarom hij meermaals van studierichting is gewijzigd, merkt de Raad op dat verzoeker steeds de mogelijkheid kreeg om alle nuttige informatie aan te leveren bij zijn verschillende aanvragen tot vernieuwing van zijn A-kaart.
 
Er is op geen van de hierboven aangehaalde punten sprake van een onzorgvuldigheid of een motiveringsgebrek in de bestreden beslissing.
 
Met betrekking tot het overdreven karakter van de duur van zijn studies, beweert verzoeker dat geen advies werd ingewonnen bij de VUB, waar verzoeker thans zou zijn ingeschreven. Uit het administratief dossier blijkt echter dat op 19 maart 2014 zowel aan de UGent als aan de VUB een academisch advies werd aangevraagd, maar dat enkel van de UGent een advies werd bekomen. Zoals voorgeschreven door artikel 61, §1, vierde lid, van de vreemdelingenwet, kan de staatssecretaris na afloop van de gestelde termijn van twee maanden, een bevel geven om het grondgebied te verlaten zonder het advies te moeten afwachten. Verzoeker duidt geen bepaling aan waaruit zou blijken dat het academisch advies aan de betrokken student zou moeten worden overgemaakt. Verzoeker kan niet dienstig voorhouden dat het advies van 25 maart 2014 vanwege de UGent niet langer actueel zou zijn aangezien hij niet aantoont dat hij sedertdien nog aan deze instelling zou hebben gestudeerd. Aangezien de VUB niet is ingegaan op de uitnodiging om een academisch advies over te maken, kon de staatssecretaris wel degelijk een bevel afleveren om het grondgebied te verlaten. De staatssecretaris ging geenszins kennelijk onredelijk te werk door op grond van de vaststellingen, dat verzoeker reeds meer dan 5 jaar op het grondgebied verblijft, dat hij reeds drie verschillende studierichtingen heeft aangevat zonder enig examen te slagen en dat hij reeds tweemaal werd geweigerd voor een herinschrijving, te concluderen dat betrokkene “zijn studies op overdreven wijze verlengt” en hem bijgevolg een bevel aflevert om het grondgebied te verlaten.