Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 165.662 - 12-04-2016

Samenvatting

Rekening houdende met de uitzonderingsbepalingen voorzien in artikel 42quater, § 4 van de vreemdelingenwet en de humanitaire elementen voorzien in artikel 42quater, § 1, derde lid van de vreemdelingenwet dient de verwerende partij met de nodige zorgvuldigheid de beslissing voor te bereiden alvorens tot de beëindiging van het verblijfsrecht met bevel om het grondgebied te verlaten, over te gaan. Aangezien de verwerende partij op eigen initiatief de beslissing neemt waarbij het verblijfsrecht wordt beëindigd met bevel om het grondgebied te verlaten mag van de gemachtigde verwacht worden dat hij zijn onderzoeksplicht als onderdeel van de zorgvuldigheidsplicht met de nodige ernst ter harte neemt.
 
Dit houdt in dat de verwerende partij niet enkel dient na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden voor de beëindiging van het verblijfsrecht, zoals wordt bepaald in de eerste paragraaf van artikel 42quater van de vreemdelingenwet, maar dat zij tevens dient na te gaan of verzoeker niet valt onder één van de uitzonderingsbepalingen. Indien zij hiervoor onvoldoende informatie heeft om tot een beslissing te komen, dient zij bijkomend onderzoek te verrichten of op te vragen. Hetzelfde geldt voor het rekening houden met de humanitaire elementen voorzien in artikel 42quater, § 1, derde lid van de vreemdelingenwet.
 
Wat de uitzonderingsgronden voorzien in artikel 42quater, § 4 van de vreemdelingenwet betreft, voert verzoeker aan dat hij wel werknemer is en dat zijn huwelijk meer dan drie jaar heeft geduurd.
 
In de bestreden beslissing wordt in dit verband gesteld:
“Wat betreft de uitzonderingsgronden zoals voorzien overeenkomstig art. 42quater, §4,1°, 2°, 3° of 4° waardoor betrokkene het verblijfsrecht zou kunnen behouden, dient te worden vastgesteld dat betrokkene vooreerst niet aan de cumulatieve voorwaarde voldoet uit het tweede lid, namelijk niet aantoont werknemer of zelfstandige te zijn in België of voor zichzelf en zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te kunnen voorkomen ten laste te vallen van het sociale bijstandsstelsel van het Rijk. Wel integendeel, uit het administratief dossier blijkt dat mijnheer al sinds september 2014 het volledig leefloon geniet. Onafgezien daarvan heeft de gezamenlijke vestiging evenmin 3 jaar stand gehouden, zijn er geen gemeenschappelijke kinderen en blijkt er nergens in het dossier sprake van een 'schrijnende situatie'.”
 
In de bestreden beslissing wordt gesteld dat verzoeker niet aantoont werknemer te zijn. Uit de stukken die in het administratief dossier gevoegd zitten (uittreksels uit de kruispuntbank sociale zekerheid) blijkt niet dat verzoeker werknemer is maar inderdaad dat verzoeker sinds begin 2014 maandelijks een bedrag van 817,36 euro en vervolgens maandelijks een bedrag van 823,6 euro gestort kreeg. Zodoende was verzoeker inderdaad ten laste van de sociale bijstand tot november 2015 tenminste voor de opgegeven langdurige periodes volgens de verkregen informatie.
 
Uit de stukken van het dossier blijkt dat dit maandelijks uitkeringsbedrag in november 2015 evenwel terugvalt naar 250,11 euro. Verzoeker stelt in zijn inleidend verzoekschrift dat hij sinds 9 november 2015 een arbeidsovereenkomst heeft van onbepaalde duur als arbeider in een voltijds stelsel. Op 11 november 2015 ging verzoeker aan de slag volgens zijn betoog in het inleidend verzoekschrift. Nu uit de stukken van de kruispuntbank, die zich in het administratief dossier bevinden, blijkt dat het bedrag van de sociale uitkering in november 2015, de maand voor het nemen van de bestreden beslissing, plots zeer fel is gedaald, had de gemachtigde op basis van die informatie zorgvuldiger dienen te handelen en verzoeker hierover moeten horen of minstens enige schriftelijke toelichting vragen omtrent diens situatie, alvorens over te gaan tot het nemen van de bestreden beslissing.
 
In de bestreden beslissing wordt gesteld dat de gezamenlijke vestiging geen drie jaar heeft stand gehouden. In het verzoekschrift verduidelijkt verzoeker dat het huwelijk drie jaar en twee maanden heeft geduurd en vermeldt hij de datum van de inleiding van de echtscheidingsprocedure, waardoor verzoeker meent dat hij wel onder de uitzondering voorzien in artikel 42quater, § 4, eerste lid, 1° van de vreemdelingenwet zou vallen. Ook hier dient te worden vastgesteld dat de gemachtigde zorgvuldiger had moeten handelen en verzoeker minstens enige schriftelijke toelichting had moeten vragen over zijn situatie.