Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 179.364 - 14-12-2016

Samenvatting

Met betrekking tot de jongste dochter, S. U. (vierde verzoekster), voeren verzoekers aan dat geen rekening werd gehouden met de verslagen van de psychotherapeute. Verzoekers voeren aan dat de opvolging door psychologen en psychotherapeuten evenwel werd voorgeschreven door de behandelend geneesheer. Er kan aldus niet zomaar aan worden voorbijgegaan. Hoewel inderdaad in beginsel artikel 9ter dient te worden beoordeeld aan de hand van het standaard medische getuigschrift, kan er in casu niet aan worden voorbijgegaan dat het standaard medische getuigschrift, zoals ingediend in naam van vierde verzoekster, vermeldt dat zij een psychotherapeutische behandeling dient te volgen. De verwerende partij kon zich er aldus niet mee vergenoegen te stellen dat de psychotherapeutische verslagen geen medische getuigschriften zijn zonder verder met deze behandeling rekening te houden. Immers werd wel degelijk door een arts psychotherapie voorgeschreven, dat de aangewezen behandeling was. Uit de stukken van het administratief dossier blijkt inderdaad dat de behandelend geneesheer voor vierde verzoekster een psychotherapeutische opvolging voorzag van eenmaal per week gedurende tenminste een jaar. Er kan dan ook niet worden voorgehouden dat het volgen van een psychotherapeutische behandeling volledig los staat van de medische gronden van de aanvraag. In die zin kunnen de psychotherapeutische attesten wel degelijk inzicht verschaffen in de opvolging in de evolutie van de reeds medisch geattesteerde aandoening. Zo blijkt uit de attest van psycholoog C.H. van 12 december 2012 en van 5 februari 2013 dat vierde verzoekster nog steeds verder dient opgevolgd te worden bij het verwerken van haar traumatische ervaringen in het land van herkomst.
 
De arts-adviseur stelde in zijn advies van 14 januari 2014 hieromtrent: "uit het standaard medisch getuigschrift d.d. 18.10.2013 blijkt dat de beschreven PTSD actueel geen risico inhoudt voor het leven of de fysieke integriteit van betrokkene. Ook zonder behandeling en ongeacht het land van verblijf kent een dergelijke aandoening zijn beloop over enkele maanden en evolueert spontaan een gunstige zin. De behandeling van deze aandoening door middel van psychofarmaca is louter symptomatisch en dus niet essentieel. Er bestaat dus actueel geen risico op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in het land van herkomst."
 
De Raad dient verzoekers bij te treden waar zij stellen dat hoegenaamd niet wordt ingezien op welke wijze uit dit advies blijkt dat de arts-adviseur zich daadwerkelijk heeft gebogen over de medische problematiek, zoals deze werd aangehaald in een standaard medisch getuigschrift door verzoekster ingediend op 18 oktober 2013. Vooreerst is, in tegenstelling tot wat het medische advies stelt, geen sprake van het gebruik van psychofarmaca, doch schreef de behandelend geneesheer in casu een psychotherapeutische behandeling voor, waarvoor bijkomend attesten werden neergelegd. Het volgen van deze psychotherapeutische behandeling wordt zelfs niet besproken in het medische advies, daargelaten de vaststelling dat evenmin wordt gemotiveerd op welke overwegingen de arts-adviseur heeft besloten dat "een dergelijke aandoening zijn beloop kent over enkele maanden en spontaan een gunstige zin evolueert".
 
De Raad kan dan ook slechts tot het besluit komen dat de medische aandoening en de door de behandelende geneesheer voorgeschreven behandeling niet werden onderzocht in het medische getuigschrift en de daarop gesteunde onontvankelijkheidsbeslissing.
 
Ook met betrekking tot tweede verzoekster blijkt uit het standaard medische getuigschrift
van 29 oktober 2013, opgesteld door een psychiater, dat deze als behandeling noodzakelijk achtte dat verzoekster psychiatrisch zou worden opgevolgd a rato van een keer per maand en dat zij daarnaast psychotherapie diende te volgen. Zij legde ter aanvulling daarvan een attest neer opgesteld door een psycholoog op 19 oktober 2013. Ook hier kan bezwaarlijk worden gesteld dat de psychologische attesten niet in aanmerking kunnen worden genomen. Immers werd wel degelijk in het standaard medische getuigschrift door een psychiater onder meer een psychologische opvolging voorgeschreven. Dat deze attesten niet relevant zou zijn kan dan ook niet worden voorgehouden, immers betreft het precies de behandeling welke in het standaard medische getuigschrift door de behandelende geneesheer werd voorgeschreven. De overwegingen in de bestreden beslissing dat deze attesten niet werden opgesteld door een dokter in de geneeskunde zijn dan ook niet relevant.
 
In zijn advies van 14 januari 2014 stelde de arts-adviseur: "ook zonder behandeling in ongeacht het land van verblijf kent een dergelijke aandoening zijn beloop over enkele maanden en evalueert spontaan een gunstige zin. De behandeling van deze aandoening door middel van psychofarmaca is louter symptomatisch is niet essentieel."
 
Weerom stelt de Raad vast dat in het medische advies de psychotherapeutische behandeling zelfs niet wordt vermeld en dat vervolgens gewag wordt gemaakt van een behandeling met psychofarmaca waarvan in het standaard medische getuigschrift zelfs geen sprake was. Het is de Raad dan ook een raadsel hoe de arts-adviseur tot dit inzicht is gekomen. Ook het standpunt van de arts-adviseur dat een "dergelijke" aandoening spontaan gunstig evolueert, wordt niet nader gemotiveerd, noch verwijst de arts-adviseur naar enig stuk of enige vaststelling waarop dit inzicht gestoeld kan zijn.
 
De Raad dient dan ook vast te stellen dat de medische adviezen met betrekking tot de psychische aandoeningen van tweede en vierde verzoekster niet gestoeld zijn op enig kenbaar of draagkrachtig motief. Er blijkt immers niet dat de arts-adviseur de attesten van de behandelend geneesheer in zijn adviezen heeft betrokken, noch gaat hij in op de behandeling die de verzoeksters in het kader van een aandoening volgen.
 
In de nota met opmerkingen stelt de verwerende partij dat de arts-adviseur op voldoende wijze duidelijk maakt waarom de eventuele afwezigheid van een behandeling in het herkomstland geen onmenselijke of vernederende behandeling uitmaakt. Zij meent dat de verzoekende partijen niet aantonen dat deze beoordeling kennelijk foutief of onredelijk zou zijn. Zij stelt tevens dat de arts-adviseur niet gehouden is de motieven van de beoordeling weer te geven in zijn advies.
 
Zoals evenwel blijkt uit de hogere bespreking is de arts-adviseur uiterst onzorgvuldig geweest in zijn onderzoek door bepaalde medische gegevens niet in zijn beoordeling te betrekken of zelfs te negeren.
 
Het betoog in de nota met opmerkingen kan aldus niet volstaan om het vastgestelde gebrek aan zorgvuldigheid te herstellen. Een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel ligt voor.
Het enig middel, in de mate het betrekking heeft op de medische adviezen aangaande tweede en vierde verzoekster, is gegrond.