Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 182.277 - 15-02-2017

Samenvatting

De Raad onderzoekt bijgevolg de individuele situatie van de betrokkene en stelt vast dat verzoekster, na de betekening van de thans bestreden beslissing op 17 maart 2016, het opvangcentrum te Jette heeft verlaten op 28 juni 2016. Met een op 8 juli 2016 per post aangetekend schrijven bracht verzoekster de verwerende partij op de hoogte van haar nieuwe gekozen woonplaats, op het kantooradres van haar advocaat. Hoewel de verwerende partij kan worden bijgetreden dat een woonplaatskeuze bij de advocaat het onderduiken van verzoekster geenszins uitsluit en aldus op zich niet verhindert dat de termijn voor overdracht wordt verlengd in overeenstemming van artikel 29.2 van de Dublin-III-Verordening, kan anderzijds niet worden ontkend dat verzoekster aan de verwerende partij nog een teken van leven heeft gegeven, en dit nog ruim voor het verstrijken van de oorspronkelijke termijn van zes maanden voor overdracht. Uit de gegevens van de zaak blijkt niet dat de verwerende partij enige poging heeft ondernomen om verzoeksters individuele situatie na te gaan of op enig ogenblik contact heeft opgenomen met verzoeksters raadsman of haar sociaal assistente waarmee ze aangeeft steeds in contact te zijn gebleven. De verwerende partij heeft daarentegen quasi onmiddellijk nadat verzoekster het gesloten centrum verliet en zonder verdere overwegingen de termijn verlengd tot 18 maanden, zonder dat daarbij blijkt op grond van welke individuele elementen werd besloten dat verzoekster was ondergedoken. Uit de gegevens van het administratief dossier blijkt niet op welke concrete elementen de vaststelling van onderduiken van verzoekster steunt, of dat enige informatie omtrent verzoekster werd ingewonnen nadat zij het Rode Kruis-centrum diende te verlaten, niettegenstaande dat op dat ogenblik de termijn voor overdracht nog meer dan een maand bedroeg en niets de verwerende partij verhinderde te wachten dat verzoekster zich zou manifesteren of informatie in te winnen bij haar sociaal assistente of advocaat. Verzoekster maakte zich immers enige dagen later, met de wijziging van de gekozen woonplaats op 8 juli 2016, nog ruim voor het verstrijken van de termijn voor overdracht, kenbaar aan de verwerende partij en legt een email voor van haar sociaal assistente, waaruit blijkt dat zij steeds met haar in contact is gebleven. Aldus blijkt niet dat de verwerende partij zich bij het verlengen van de termijn voor overdracht wegens onderduiken heeft gesteund op enig individueel onderzoek. Dit wordt bovendien bevestigd door de door verwerende partij zelf aan de Raad verstrekte gegevens, waaruit blijkt dat pas op 14 juli 2016, twee weken nadat de termijn voor overdracht reeds was verlengd, een voorstel tot ambtshalve schrapping in het wachtregister werd aangebracht.
 
De Raad stelt derhalve vast dat de verlenging van de termijn tot 18 maanden d.d. 30 juni 2016 niet rechtsgeldig is en dat bijgevolg de termijn voor overdracht van zes maanden is verstreken sedert 8 augustus 2016. Ingevolge het verstrijken van de termijn van zes maanden is België overeenkomstig artikel 29.2 van de Dublin-III-Verordening de voor de asielaanvraag bevoegde lidstaat geworden en is de bestreden beslissing niet langer uitvoerbaar.
 
Het beroep is doelloos geworden.