Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 169.961 - 16-06-2016

Samenvatting

De kern van de zaak heeft dus betrekking op het volgende motief:
“Betrokkene toont niet aan zich in één van de uitzonderingssituaties te bevinden zoals bepaald in artikel 42 quater §4 VW om het verblijfsrecht te behouden. De totale duur van de gezamenlijke vestiging / begin procédure echtscheiding bedraagt minder dan 3 jaar (artikel 42 quater, §4, 1 ° VW) […].”
 
Om dit motief te kunnen begrijpen moet worden teruggegrepen naar hetgeen eerder in de bestreden beslissing werd gesteld, met name dat op 4 oktober 2012 de feitelijke scheiding werd ingezet, dat de Vrederechter op16 december 2012 aan de verzoekende partij en haar partner de toestemming heeft gegeven tot woonst op een afzonderlijk adres en dat verslagen van samenwoonst van 8 april 2013 en 28 oktober 2014 bevestigen dat het koppel niet meer samenwoont.
 
De verzoekende partij stelt hier in essentie tegenover dat haar huwelijk 3 jaar heeft geduurd, met name van 6 september 2010 tot aan het begin van de echtscheidingsprocedure op 20 februari 2014, en dat zij in België minstens 1 jaar heeft samengeleefd met haar ex-echtgenoot, met name van 5 juli 2011 tot 16 november 2012, zodat artikel 42quater, §4, 1° van de Vreemdelingenwet speelt en artikel 42quater, §1, eerste lid, 4° van diezelfde wet niet van toepassing is.
 
Het verblijfsrecht van de verzoekende partij werd erkend op grond van haar huwelijk, gesloten op 6 september 2010. Uit artikel 42quater, §4, 1° blijkt dat voor wat betreft echtgenoten het verblijfsrecht kan worden beëindigd wanneer het huwelijk wordt ontbonden of nietig verklaard, maar niet wanneer dat huwelijk ten minste drie jaar had geduurd, waarvan minstens één jaar in België, bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot ontbinding of nietigverklaring. Waar de verwerende partij een cumulatieve toepassing maakt van de verschillende hypotheses van de voormelde bepaling, nu zij in het kader van het huidige geval van ex-echtgenoten niet alleen de datum van de aanvang van de procedure tot ontbinding in rekening brengt, maar ook de datum waarop de feitelijke scheiding werd ingezet en de gezamenlijke vestiging aldus werd beëindigd, is dit in strijd met de door haar gehanteerde bepaling.
 
De bewoordingen van artikel 42quater, § 4, eerste lid, 1° van de Vreemdelingenwet laten niet toe te stellen dat ze slechts van toepassing is wanneer zowel het huwelijk als de gezamenlijke vestiging minstens drie jaar hebben geduurd, met andere woorden : nergens blijkt dat het niet zou volstaan dat het huwelijk ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan minstens één jaar in het Rijk, om gebruik te kunnen maken van de uitzonderingsbepaling. In de betrokken bepaling is duidelijk sprake van “het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke vestiging” en het gebruik van het woord “of” zonder meer wijst op het feit dat het gaat om drie naast elkaar bestaande en op zichzelf staande hypotheses, die overigens elk op zich gelieerd zijn aan de drie hypotheses die het verblijfsrecht hadden geopend : de eerste paragraaf van artikel 42quater voorziet de onderscheiden gevallen tot beëindiging van het recht op verblijf: (i) wanneer het huwelijk wordt ontbonden of nietig verklaard, (ii) wanneer het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd of (iii) wanneer er geen gezamenlijke vestiging meer is. Deze drie beëindigingsgronden stemmen overeen met de hypotheses die het verblijfsrecht initieel hadden geopend, met name (i) het huwelijk of het daarmee gelijkgestelde geregistreerde partnerschap, (ii) het geregistreerde partnerschap en (iii) bloedverwanten in opgaande en neergaande lijn die zich bij hun familielid komen vestigen. Corresponderend met deze onderscheiden hypotheses zijn er de uitzonderingsgronden, met name indien (i) het huwelijk bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot ontbinding of nietigverklaring ten minste drie jaar heeft geduurd, (ii) het geregistreerd partnerschap bij de beëindiging ervan ten minste drie jaar heeft geduurd of (iii) de gezamenlijke vestiging bij de beëindiging ervan ten minste drie jaar heeft geduurd. In alle gevallen is er sprake van een situatie die zich minstens één jaar in België heeft afgespeeld.
 
Wat er ook van zij: de bewoordingen van artikel 42quater, § 4, eerste lid, 1° van de Vreemdelingenwet laten niet toe aan te nemen dat het bestaan van een gezamenlijke vestiging gedurende ten minste drie jaar (waarvan minstens één jaar in het Rijk) als een overkoepelende voorwaarde dient te worden beschouwd, die hoe dan ook vervuld dient te zijn, naast de voorwaarde van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap van ten minste drie jaar (waarvan minstens één jaar in het Rijk).
 
In casu moet dus worden vastgesteld dat, gelet op de toekenning van het verblijfsrecht aan de verzoekende partij op grond van haar huwelijk, moest worden nagegaan of dat huwelijk bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot ontbinding of nietigverklaring ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan tenminste één jaar op het grondgebied van het Rijk, zonder meer.
 
De verwerende partij betoogt dat de feitelijke scheiding in 2012 reeds werd ingezet, en dat dit minder is dan drie jaar nadat verzoekende partij en partner zijn gehuwd, dat de procedure binnen de drie jaar na het sluiten van het huwelijk werd ingezet, zodat verzoekende partij zich niet meer kan beroepen op de toepassing van artikel 42quater, §4, 1° van de Vreemdelingenwet. Echter, uit de stukken van het dossier blijkt dat de gerechtelijke procedure tot ontbinding van het huwelijk pas werd ingezet op 20 februari 2014, i.e. het ogenblik waarop verzoeksters ex-echtgenoot het inleidende verzoekschrift had neergelegd. Het huwelijk heeft dus wel degelijk ten minste drie jaar geduurd tot bij de aanvang van de procedure tot ontbinding. De gegevens waarop de verwerende partij zich steunt zijn, in het licht van de uitdrukkelijke bepaling dat de duur van het huwelijk moet meetellen tot op het ogenblik van de aanvang van de gerechtelijke procedure tot ontbinding ervan, niet relevant. Verder blijkt dat verzoekster op 5 juli 2011 naar België is gekomen, zodat ook is voldaan aan het feit dat het huwelijk zich minstens één jaar in België heeft afgespeeld.