Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 179.605 - 16-12-2016

Samenvatting

De verzoeker laat gelden dat de motivering van de bestreden beslissing, waar wordt gesteld dat “bij gebrek aan vertaling van de Spaanse documenten, deze niet inoverweging kunnen genomen worden” onredelijk is en in strijd met artikel 47/1 van de Vreemdelingenwet. Hij stelt dat de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris zelf toegeeft dat de Spaanse documenten tot doel hadden om aan te tonen dat hij en zijn broer samenwoonden in Spanje, zodat de inhoud ervan gekend was, en dat verder uit deze documenten blijkt dat hij en zijn broer op hetzelfde adres woonden in Spanje, nu zijn adres op die documenten onderlijnd is en overeenstemt met de vermelding van het adres op de identiteitskaart van zijn broer. De verzoeker meent dan ook dat de inhoud voor zich spreekt en een vertaling niet nodig is, zodat het onredelijk is om een vertaling te eisen.
 
De bewijslast inzake het “deel uitmaken van het gezin van de burger van de Unie” rust bij de aanvrager van de verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie (cf. artikel 47/3, § 2, eerste lid, van de Vreemdelingenwet). Hij dient daartoe alle elementen aan te brengen die zijn aanspraken kunnen rechtvaardigen derwijze dat het bestuur op afdoende wijze geïnformeerd is om met volledige kennis van zaken zijn beslissing daaromtrent te nemen.
 
Te dezen betwist de verzoeker niet dat de door hem aan het bevoegde bestuur overgemaakte Spaanse documenten niet voorzien waren van een vertaling. Voorts blijkt niet dat hij er bij zijn aanvraag op gewezen heeft – bijvoorbeeld via een begeleidend schrijven – dat de relevantie van de door hem voorgelegde Spaanse documenten erin gelegen was dat deze melding maakten van zijn adres in Spanje en dat dit hetzelfde was als het adres dat vermeld staat op de voorgelegde identiteitskaart van zijn broer. In tegenstelling tot wat de verzoeker voorhoudt, blijkt uit nazicht van de stukken van het administratief dossier bovendien ook niet dat zijn adres op die documenten onderlijnd is.
 
Aldus kan het de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris niet worden verweten bij gebrek aan enige duiding ter zake de voorgelegde Spaanse documenten bij gebrek aan vertaling (en verdere duiding) niet in overweging te hebben genomen als bewijs dat de verzoeker “voorafgaand aan de aanvraag gezinshereniging en reeds van in het land van herkomst of origine deel uitmaakte van het gezin van de referentiepersoon”. De omstandigheid dat de gemachtigde in de bestreden beslissing heeft gesteld dat het wellicht de bedoeling was om aan de hand van de niet-vertaalde Spaanse documenten aan te tonen dat de verzoeker reeds van in het land van herkomst deel uitmaakte van het gezin van de referentiepersoon doet aan het voorgaande geen afbreuk, nu hieruit niet noodzakelijk kan worden afgeleid dat de inhoud van deze documenten door de gemachtigde gekend was, laat staan dat hij ervan op de hoogte was dat de relevantie van deze documenten erin gelegen was dat het adres van de verzoeker in Spanje erin werd vermeld.
 
Een schending van de artikelen 47/1 en 47/3 van de Vreemdelingenwet wordt niet aangetoond.