Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 166.072 - 19-04-2016

Samenvatting

Eerste verzoekster voert een eerste concrete grief aan dat uit de door haar voorgelegde medische attesten blijkt dat zij daadwerkelijk aan enkele concrete en ernstige aandoeningen lijdt. Eerste verzoekster wijst er op dat zij voor haar aandoeningen verschillende medische behandelingen volgt, die zij attesteerde. Het blijkt uit de gegevens van het administratief dossier dat verzoekster dagelijks de medicatie ‘pantomed, setraline en panadol’ dient in te nemen.
 
Hoewel de verwerende partij kan worden bijgetreden dat de beoordeling van de aanvraag toekomt aan de arts-adviseur en de gemachtigde van de minister en zodoende niet moet worden geantwoord op latere opinies van verzoeksters arts over dit advies, dient de bestreden beslissing op deugdelijke motieven te steunen.
 
In casu was de arts-adviseur van oordeel dat de geattesteerde aandoeningen van banale aard waren. Hoewel een dergelijke beoordeling niet is uitgesloten, dient het medische advies (of de bestreden beslissing) te motiveren op welke elementen dit oordeel steunt. Aangezien eerste verzoekster aantoonde verschillende behandelingen te volgen, kon in alle redelijkheid worden verwacht dat de arts-adviseur zich zou vergewissen van het belang en de noodzaak van deze behandelingen. Een dergelijk onderzoek kan echter niet worden vastgesteld, noch in het medische advies, noch in de daarop steunende bestreden beslissing. Het medische advies beperkt zich ertoe de aangevoerde medische klachten op te sommen en vervolgens te stellen dat het enkel gaat om vage en banale klachten. De arts-adviseur is daarmee echter voorbijgegaan aan zijn onderzoeksplicht, nu uit de stukken van het dossier blijkt dat eerste verzoekster wel degelijk een medische behandeling volgde voor haar aandoeningen, zodat niet zonder nader onderzoek kon worden besloten of eerste verzoekster al dan niet nood had aan een adequate behandeling in het land van herkomst, in de zin van artikel 9ter van de vreemdelingenwet. Er blijkt aldus niet dat de arts-adviseur de door eerste verzoekster geattesteerde aandoeningen en de noodzaak aan behandeling heeft getoetst aan de criteria van artikel 9ter, §1, van de vreemdelingenwet. Noch uit de motieven van de bestreden beslissing, noch uit het medische advies kan worden opgemaakt op grond van welke overwegingen de arts-adviseur zijn oordeel, dat de medische behandeling niet noodzakelijk is, heeft gebaseerd, evenmin blijkt dat dit standpunt steunt op een onzorgvuldig onderzoek van de gegevens van de zaak.
 
In die mate is het middel gegrond.