Samenvatting
Als determinerend motief waarbij in hoofde van verzoeker fraude wordt vastgesteld, motiveert de (tweede) bestreden beslissing dat door niet te vermelden dat hij op het ogenblik van zijn binnenkomst in België onder de gelding viel van een inreisverbod dat hem in Duitsland werd opgelegd, hij de Belgische overheid heeft verhinderd om een beslissing te nemen die met alle factoren rekening hield. Er wordt verder gesteld dat: ‘indien betrokkene het aan hem opgelegde inreisverbod had gerespecteerd zou hij ten vroegste de Schengenzone terug betreden kunnen hebben in 2007, waardoor er van het langdurig verblijf in het Rijk geen sprake was geweest. Het feit dat betrokkene geïntegreerd zou zijn, en duurzame sociale banden zou opgebouwd hebben, vloeit voort uit de overtreding van het binnenkomstverbod in de Schengenzone, en dit omwille van een zware schending van de openbare orde. Indien betrokkene het aan hem opgelegde verbod zou hebben gerespecteerd, was hij dus nooit voor een verblijfsregularisatie in aanmerking gekomen”.Aldus wordt aan verzoeker in casu verweten dat hij, naar aanleiding van zijn uiteindelijke verblijfsregularisatie op 5 mei 2010, niet zou hebben vermeld dat hij van 2002 tot 2007 onder de gelding viel van een inreisverbod.
Daarnaast wordt hem verweten dat hij het grondgebied zou hebben betreden in 2003, toen hij onder de toepassing viel van een inreisverbod. Vooreerst merkt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) op dat het feit dat verzoeker is binnengekomen op het grondgebied in weerwil van een geldend inreisverbod, weliswaar kan worden beschouwd als een overtreding van de geldende verblijfsreglementering, doch op zich nog niet volstaat om in hoofde van de betrokkene een bedrieglijk opzet vast te stellen. Het kwam de verwerende partij toe om vast te stellen dat verzoeker onder de gelding van een inreisverbod viel om desgevallend over te gaan tot een passende verwijderingsmaatregel. Overigens merkt de Raad op dat aan verzoeker reeds op 29 juli 2003, 2 mei 2006 en 2 maart 2010 telkenmale een bevel om het grondgebied te verlaten werd afgegeven, wat haar niet heeft verhinderd verzoeker op 5 mei 2010 ingevolge zijn aanvraag om machtiging tot verblijf d.d. 17 december 2008 op grond van artikel 9bis van de vreemdelingenwet alsnog te regulariseren. In die aanvraag werd verwezen naar de integratie-elementen. Met het motief dat verzoeker onterecht aanspraak heeft gemaakt op integratie en sociale banden, komt de overheid in wezen terug op de beoordeling die zij maakte in haar beslissing van 5 mei 2010. Immers kon ook aan de hand van de toen beschikbare informatie worden vastgesteld dat verzoeker illegaal verbleef. Het feit dat verzoeker illegaal verbleef, heeft haar er niet van weerhouden de integratie-elementen toch te aanvaarden en verzoekers verblijf te regulariseren. Het argument dat verzoeker zich niet had mogen beroepen op enige integratie-elementen, voorafgaand aan het verstrijken van het inreisverbod in 2007, is dan ook niet pertinent.
Met betrekking tot de vraag of verzoekers machtiging tot verblijf zijn oorsprong vindt in frauduleuze handelingen in de zin van artikel 13, §2bis, van de vreemdelingenwet, blijkt dat verzoeker zich bij het indienen van zijn regularisatie-aanvraag heeft beroepen op een ononderbroken verblijf sinds 4 juli 2003. Deze vaststelling blijkt te stroken met de elementen van het administratief dossier. Er blijkt niet dat verzoeker daarbij gebruik heeft gemaakt van valse documenten, een valse identiteit heeft opgegeven of anderszins fraude heeft gepleegd.
Bovendien is het motief met betrekking tot het bewust verzwijgen van de opgelopen gevangenisstraf en het Duits inreisverbod onjuist, nu verzoeker naar aanleiding van zijn tweede asielaanvraag op 27 maart 2007 voor de Dienst Vreemdelingenzaken verklaarde: “Ik was veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf, maar er werd mij gezegd dat ik na 3,5 jaar kon vrijkomen indien ik akkoord ging dat ik naar Rusland gedeporteerd zou worden en indien ik nooit meer naar Duitsland zou terugkeren. In december 2002 werd ik gerepatrieerd naar Sint-Petersburg”. Hoewel deze verklaringen niet alle details vermelden, zijn ze geenszins in strijd met de vaststellingen in de thans bestreden beslissing, wel integendeel. Er blijkt dan ook niet dat verzoeker op frauduleuze wijze doorslaggevende elementen zou hebben verzwegen. Bovendien blijkt onder meer uit het arrest van de ‘Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen’ van 9 maart 2006 en uit de beslissing van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 8 september 2009 dat geen geloof werd gehecht aan verzoekers verklaringen, zodat de verwerende partij bezwaarlijk kan voorhouden dat verzoekers verklaringen in het kader van zijn asielaanvragen van doorslaggevend belang zouden zijn geweest bij de beslissing om zijn verblijf te regulariseren.
Uit de stukken van het administratief dossier (zie e-mailverkeer van 5 juli 2011 tot 14 november 2011 tussen I.S., I.V. en de Belgische ambassade in Berlijn), blijkt dat het doorslaggevend element gelegen is in het feit dat de Duitse autoriteiten vergeten zijn verzoeker te seinen naar aanleiding van het inreisverbod van vijf jaar dat hem werd opgelegd in 2002. Zo blijkt uit het ‘synthesedocument telefoongesprek’, aangemaakt door C.D. op 5 juli 2011 dat: “Betrokkene werd in Duitsland tot een gevangenisstraf van 7 jaar voor verkrachting veroordeeld.” Deze informatie zat niet in het dossier toen werd beslist in zijn regularisatieaanvraag. De Duitse collega’s hadden nagelaten hem als geseind op te geven”.
Ten overvloede merkt de Raad nog op dat de gemeente Blankenberge hem een bewijs van goed gedrag en zeden afleverde en dat dit document evenmin fraude vermeldt in hoofde van verzoeker, daar het document betrekking heeft op de periode dat verzoeker op het grondgebied van de gemeente verbleef (sinds 10 december 2008).
Gelet op wat voorafgaat vindt het motief dat verzoeker frauduleuze verklaringen heeft afgelegd die van doorslaggevend belang waren voor het bekomen van de machtiging tot verblijf, geen steun in de elementen van het dossier, zodat op basis van deze motivering geen toepassing worden gemaakt van artikel 13, §2bis van de vreemdelingenwet. In die mate is het middel gegrond.