Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 175.318 - 26-09-2016

Samenvatting

In casu weigert de verwerende partij een verblijf van meer dan drie maanden toe te kennen aan de verzoekende partij nu uit een e-mail van 18 maart 2016 van de referentiepersoon aan de verwerende partij zou blijken dat de verzoekende partij en de referentiepersoon niet de intentie hebben zich permanent in België te vestigen.
 
Weliswaar dient te worden vastgesteld dat de verzoekende partij het bestaan van genoemde e-mail niet ontkent, doch uit stukken van het administratief dossier die ernaar verwijzen en waarin de verzoekende partij aangeeft zich inderdaad onfortuinlijk te hebben uitgedrukt, kan niet worden afgeleid dat de intentie van de verzoekende partij bij het overmaken van deze mail niet was om zich bij haar echtgenoot, de referentiepersoon, te voegen, zoals omschreven in de artikelen 40bis, §2, 1° en 40ter van de vreemdelingenwet, waarbij meteen de vraag zich stelt dat het voegen bij een persoon niet noodzakelijk een permanent verblijven van de aanvrager en de referentiepersoon inhoudt en als dusdanig niet kan geëist worden door de verwerende partij gelet op het bepaalde in genoemde artikelen van de vreemdelingenwet. Overigens wijst de verzoekende partij er op kennelijk redelijke wijze op dat haar intentie om zich bij haar partner te voegen mede blijkt uit het feit dat zij voor de vierde maal een aanvraag tot gezinshereniging indient in functie van haar Belgische partner, hetgeen de verwerende partij niet ontkent.
 
Bovendien kan uit de motivering van de bestreden beslissing tot weigering van verblijf niet worden afgeleid dat de verzoekende partij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 40bis in samenlezing met artikel 40ter van de vreemdelingenwet. De verzoekende partij wijst er terecht op dat de verwerende partij enkel op basis van genoemde e-mail de beslissing tot weigering van verblijf heeft genomen, waarbij dient te worden vastgesteld dat verder niet werd nagegaan of zij voldeed aan de voorwaarden voor gezinshereniging.