Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 175.324 - 26-09-2016

Samenvatting

De verzoekende partij verwijt de verwerende partij geen kennis te hebben genomen van de inhoud van haar facebookpagina, waarvan zij de gebruikersgegevens verstrekte. In tegenstelling tot wat de verzoekende partij voorhoudt motiveert de verwerende partij wel degelijk waarom zij zich geen toegang kan verschaffen tot en dus geen rekening kan houden met de gegevens van het profiel van de verzoekende partij. In de bestreden beslissing wordt immers gesteld “de privacywet van 8 december 1992 laat niet zonder meer toe dat het bestuur zich toegang verschaft tot het facebookprofiel van betrokkene (zelf met zijn toestemming), onder meer omdat ook persoonsgegevens van andere personen dan betrokkene beschikbaar zijn op het facebookprofiel. Bovendien impliceert het zorgvuldigheidsbeginsel dat het aan betrokkene zelf toekomt om alle nuttige en relevante stukken die aantonen dat hij voldoet aan de verblijfsvoorwaarden, te selecteren en over te maken aan het bestuur.” Dit wordt door de verzoekende partij ontkend noch weerlegd. Het feit dat zij haar toestemming geeft om kennis te nemen van het profiel doet geen afbreuk aan het bezwaar van de verwerende partij, geuit in de bestreden beslissing, dat de privacywet haar dit verbiedt onder meer omdat ook gegevens van andere personen dan de verzoekende partij beschikbaar zijn op haar profiel.
 
Voorts merkt de Raad op dat de verwerende partij in tegenstelling tot wat de verzoekende partij lijkt voor te houden geenszins verlangt dat zij een volledige uitprint verschaft van haar facebookprofiel. Wel komt het de verzoekende partij in het kader van een aanvraag voor een verblijf van meer dan drie maanden toe om alle nuttige inlichtingen te verschaffen die haar aanvraag ondersteunen, hetgeen de verwerende partij overigens eveneens terecht opmerkt in de bestreden beslissing waar zij er op wijst dat het de verzoekende partij zelf toekomt de informatie te verschaffen die aantoont dat zij voldoet aan de verblijfsvoorwaarden verbonden aan haar aanvraag.
 
Waar de verzoekende partij voorhoudt dat er zich in het kader van andere procedures geen problemen stellen op het vlak van facebook als bewijs, dient erop te worden gewezen dat zij eraan voorbij gaat dat in de zaak waarnaar zij verwijst evenmin door het bestuur of door de Raad op basis van de gebruikersgegevens toegang wordt verkregen tot een bepaald facebookprofiel, maar integendeel dat het gaat om een zaak waarin de betrokkene inhoudelijke gegevens van zijn profiel overmaakt doch niet de toegangsgegevens. De verzoekende partij kan zich aldus niet dienstig beroepen op het arrest nr. 142. 097 van 27 maart 2015. Haar redenering dat gegevens van facebook niet worden aanvaard als bewijs berust op een verkeerde lezing van de bestreden beslissing.
 
Verder kan de verzoekende partij niet ernstig voorhouden dat de verwerende partij niet aangaf dat zij bezwaar heeft tegen de manier van werken die de verzoekende partij beoogde, namelijk dat zij de verwerende partij door middel van het verstrekken van de gebruikersgegevens toegang verleent tot haar facebookprofiel, nu in de bestreden beslissing door de verwerende partij uitdrukkelijk wordt aangegeven dat “de privacywet van 8 december 1992 laat niet zonder meer toe dat het bestuur zich toegang verschaft tot het facebookprofiel van betrokkene (zelf met zijn toestemming), onder meer omdat ook persoonsgegevens van andere personen dan betrokkene beschikbaar zijn op het facebookprofiel.”
 
De verzoekende partij maakt derhalve met het voorgaande niet aannemelijk dat de bestreden beslissing is genomen op grond van onjuiste gegevens, op kennelijk onredelijke wijze of met overschrijding van de ruime bevoegdheid waarover de verwerende partij beschikt. Deze vaststelling volstaat om de bestreden beslissing te schragen. De schending van de materiële motiveringsplicht en van artikel 40ter van de vreemdelingenwet wordt niet aannemelijk gemaakt.