Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 167.019 - 29-04-2016

Samenvatting

De Raad stelt vast dat de verzoekers in Polen niet erkend zijn als vluchteling. Bijgevolg hebben zij wel degelijk belang bij een erkenning als vluchteling in België. In tegenstelling tot verwerende partij, merkt de Raad op dat geen enkele Belgische rechtsregel de asielinstanties toelaat om de asielaanvraag van de verzoekers ten opzichte van hun thuisland Rusland niet te onderzoeken.
 
Artikel 48/5, § 4 van de Vreemdelingenwet bevat een uitzondering op de regel dat elke asielaanvraag ten opzichte van het land van herkomst moet worden beoordeeld. Deze uitzondering dient strikt te worden geïnterpreteerd.
 
Artikel 48/5, § 4 van de Vreemdelingenwet, waarop de bestreden beslissing gesteund is, is de omzetting van artikel 26 van Richtlijn 2005/85/EG en bevat het principe van het eerste land van asiel. Artikel 25, § 2, b van deze richtlijn stelt echter duidelijk dat het concept van het eerste land van asiel niet van toepassing is op lidstaten van de Europese Unie, waarvan Polen deel uitmaakt.
 
Hieruit volgt dat artikel 48/5, § 4 van de Vreemdelingenwet in casu niet van toepassing is en dat verwerende partij niet kan worden ontslaan van de verplichting om de asielaanvraag van verzoekers te beoordelen ten opzicht van hun land van herkomst, zijnde Rusland. Er anders over beslissen, zou betekenen dat een extra uitzondering aan de wet wordt toegevoegd.
 
Daarnaast stelt de Raad vast dat artikel 57/6/3 van de Vreemdelingenwet niet toelaat dat de verwerende partij enkel de vrees ten opzicht van Polen beoordeelt. Het statuut van subsidiaire bescherming dat de verzoekers in Polen hebben bekomen is niet hetzelfde als de vluchtelingenstatus, zoals door dit artikel wordt bedoeld. Hoewel dit door het nieuwe artikel 33 van Richtlijn 2013/32/EU wordt toegelaten, herinnert de Raad eraan dat dit artikel door de Belgische wetgever nog niet werd omgezet.