Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 170.949 - 30-06-2016

Samenvatting

Voor wat betreft de interpretatie van het in artikel 12bis, §5 van de Vreemdelingenwet vermelde begrip “andere geldige bewijzen” ter staving van de bloed- of aanverwantschapsbanden, kan nuttig worden verwezen naar de Omzendbrief houdende bepaalde verduidelijkingen en wijzigings- en opheffings-bepalingen inzake de gezinshereniging van 17 juni 2009. Dienaangaande bepaalt de Omzendbrief het volgende: “Om als geldig te kunnen worden beschouwd, moeten de "andere bewijzen" van de familieband die door de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag worden voorgelegd, een geheel van aanwijzingen vormen die voldoende ernstig en overeenstemmend zijn om het mogelijk te maken om het bestaan van de vermeende familieband te kunnen bewijzen.”
 
Uit de bestreden beslissing blijkt vooreerst niet dat het voorgelegde document niet kan aangewend worden om de huwelijksband te bewijzen. De verwerende partij weigert het bewijs evenwel op grond van de vaststelling dat de echtgenoot van de verzoekende partij tijdens zijn asielaanvraag verklaard had dat hij de huwelijksakte onderweg verloren was zodat het in casu onmogelijk is om alsnog een huwelijksakte voor te leggen.
 
De verzoekende partij verwijst in dit verband naar artikel 12bis, § 5 van de Vreemdelingenwet. Deze bepaling laat toe dat rekening wordt gehouden met “andere geldige bewijzen die in dit verband kunnen worden overgelegd” wanneer geen officiële documenten kunnen worden voorgelegd; een toepassing die verwerende partij in haar nota niet betwist.
 
Bovendien stelt artikel 11, §1, tweede lid van de vreemdelingenwet uitdrukkelijk dat in het geval de verwantschapsband reeds bestond voor de echtgenoot het Rijk betrad, “de beslissing niet uitsluitend (mag) worden gebaseerd op het ontbreken van de officiële documenten die de bloed- of aanverwantschapsbanden aantonen”.
 
Uit nazicht van het administratief dossier blijkt dat daarin zich het gehoorverslag van de echtgenoot van de verzoekende partij bij het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen bevindt van 6 oktober 2014. Op lezing van pagina 19 van dit verhoorverslag blijkt dat de echtgenoot van verzoekende partij verklaarde gehuwd te zijn met T.G.S. (naam verzoekende partij) op 6 januari 2013 in Wekerti. Deze gegevens stroken met de gegevens van het visumdossier. Hieruit blijkt dat de echtgenoot van verzoekende partij reeds bij aanvang melding maakte van haar huwelijk met verzoekende partij.
 
De Raad stelt vast dat verwerende partij deze gegevens veronachtzaamd en zich enkel toespitst op de verklaring van de echtgenoot van de verzoekende partij dat hij zijn huwelijkscertificaat heeft verloren bij het verlaten van Eritrea.
 
Gelet op de vaststelling evenwel dat de echtgenoot van verzoekende partij gegevens aangaande hun huwelijk heeft verstrekt in tempore non suspecto die volledig stroken met de gegevens verstrekt tijdens de visumaanvraag, en dit los van zijn verklaringen omtrent het verlies van het huwelijkscertificaat, is het geenszins kennelijk redelijk dat de verwerende partij zich volledig vastpint op slechts één onderdeel van de verklaringen van de echtgenoot van de verzoekende partij om de huwelijksband als niet bewezen te beschouwen. In casu kwam het aan de verwerende partij toe een zorgvuldig onderzoek te doen aangaande alle elementen van het administratief dossier waarvan zij kennis had. Zoals de verzoekende partij opmerkt had de verwerende partij tevens verzoekende partij en/of haar echtgenoot kunnen uitnodigen voor een onderhoud. Het betoog van de verwerende partij dat artikel 12bis, §5 van de vreemdelingenwet haar niet verplicht over te gaan tot een onderhoud, doet niets af aan het gegeven dat het de verwerende partij toekomt zorgvuldig onderzoek te doen naar de gegevens die haar ter kennis zijn en met al deze gegevens rekening te houden in haar oordeelsvorming.