Rechtbank van eerste aanleg Kortrijk - 15/342/I - 26-05-2016

Samenvatting

In de beschikking van 14 april 2015 werd aan de verweerster rechtsbijstand toegekend voor de procedures tot regularisatie van haar verblijf.
 
Artikel 665, 6° Ger. W. bepaalt dat rechtsbijstand kan worden verleend voor alle buitengerechtelijke procedures, die opgelegd zijn bij wet of door de rechter.
 
Artikel 668 d) Ger. W. bepaalt dat rechtsbijstand onder dezelfde voorwaarden kan verleend worden aan vreemdelingen, in de procedures waarin voorzien is bij de wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
 
Verweerster heeft op grond van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen een machtiging tot verblijf wegens buitengewone omstandigheden gevraagd. Op grond van 1/1 van de Verblijfswet is opdat dergelijke aanvraag ontvankelijk zou zijn vereist dat een retributie wordt betaald die de administratieve kosten dekt.
 
De vraag die aan de orde is, is te weten of de procedure op grond van art. 9bis van de Vreemdelingenwet valt onder de bepalingen van art. 665 en 668 Ger. W.
 
De Rechtbank is de mening toegedaan dat een grondwetconforme interpretatie van de genoemde bepalingen tot het besluit leidt dat dit inderdaad het geval is.
 
Het wezen van de administratiefrechtelijke procedure op grond van art. 9bis van de Vreemdelingenwet is te oordelen of aan de betrokken vreemdeling een verblijfsrecht kan worden toegestaan.
 
Volgens eiseres kan geen rechtsbijstand worden toegestaan omdat er op het ogenblik van het indienen van een aanvraag tot verblijfsmachtiging geenszins sprake is van enigerlei geschil waaraan het hoofd moet worden geboden.
 
Aangezien er echter over het verzoek om verblijf van de betrokkene buitengerechtelijk wordt geoordeeld en er een administratief beroep tegen deze beslissing openstaat, valt de procedure op grond van art. 9bis van de Vreemdelingenwet wel onder de genoemde bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek.
 
De rechtbank is van oordeel dat de beschikking over de rechtsbijstand inderdaad ook betrekking heeft op de in artikel 1/1 van de Vreemdelingenwet voorziene retributie.
 
Het lijkt niet verenigbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet dat vreemdelingen, die behoeftig zijn en in België verblijven, naargelang de reden waarom zij om verblijfsrecht in België verzoeken al dan niet gehouden zijn de voorziene retributie geheel, gedeeltelijk of niet te betalen.