Kan je reizen tijdens een procedure gezinshereniging opgestart in België?

Derdelands familieleden van Belgen of Unieburgers kunnen een visum gezinshereniging (visum type D) aanvragen via de bevoegde diplomatieke post in het buitenland. Daarnaast kunnen zij ook tijdens een kort verblijf in België gezinshereniging aanvragen via de gemeente. Dan krijgen zij een immatriculatie-attest (AI) en worden ze ingeschreven in het vreemdelingenregister. Een vaak gestelde vraag is of reizen tijdens een dergelijke procedure gezinshereniging mogelijk is voor derdelanders die vrijgesteld zijn van de visumplicht voor een kort verblijf (visum type C). De DVZ stelt dat zij moeten blijven voldoen aan de 90/180-regel voor kort verblijf want het AI zou geen visumvervangend document zijn dat de 90-dagentermijn opschort. Dit lijkt echter voor discussie vatbaar en zeker niet te gelden voor familieleden van Unieburgers met recht op vrij verkeer.

DVZ: AI schort termijn 90/180 voor kort verblijf niet op

Uit een recente e-mail van de dienst grenscontrole van de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) aan het Agentschap Integratie en Inburgering blijkt dat diens standpunt hierover enigszins gewijzigd is. Visumvrijgestelde derdelanders die niet in het bezit zijn van een visum gezinshereniging (type D) moeten rekening houden met de maximum toegelaten termijn voor kort verblijf van 90 dagen binnen elke termijn van 180 dagen. Daarbij schorten enkel de visumvervangende documenten de termijn van 90 dagen op. Volgens de website van DVZ wordt met visumvervangende documenten bedoeld:

  • de verschillende verblijfskaarten afgeven op basis van de Verblijfswet van 15/12/1980 (A kaart, B kaart, C kaart, K kaart, D kaart, L kaart, E kaart, EU kaart, E+ kaart, EU+ kaart, F kaart, F+ kaart, H kaart, I kaart, J kaart, M kaart, N kaart),
  • de bijzondere verblijfsvergunningen afgegeven door de FOD Buitenlandse Zaken (diplomatieke identiteitskaart, consulaire identiteitskaart, de blauwe bijzondere identiteitskaart, de rode bijzondere identiteitskaart, …),
  • het identiteitsbewijs (met foto) dat door een Belgisch gemeentebestuur wordt afgegeven aan een kind jonger dan twaalf jaar,
  • de reizigerslijst voor schoolreizen binnen de Europese Unie.

Een immatriculatie-attest is volgens DVZ geen “visumvervangend document” dat opschorting geeft van de termijn van 90 op 180 dagen. Dit standpunt is gebaseerd op artikel 6, lid 3 Verblijfswet (Vw). Dit artikel vermeldt dat perioden van verblijf die zijn toegestaan op grond van een verblijfsvergunning of een visum voor lang verblijf bij de berekening van de verblijfsduur op het grondgebied van de overeenkomstsluitende Staten niet in aanmerking worden genomen. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) treedt de DVZ bij in een aantal arresten (RvV 24 oktober 2017, nr. 194.128 over een 9ter procedure; RvV 27 januari 2023, nr. 283.974 over een asielprocedure).

Dit alles impliceert dat:

  • derdelanders tijdens de procedure gezinshereniging alleen kunnen reizen voor zover ze bij terugkeer (onder andere) de maximum toegelaten termijn van 90 binnen elke periode van 180 dagen nog niet overschreden hebben.
  • derdelanders die al langer dan 90 dagen in België hebben verbleven sinds hun gezinsherenigingsaanvraag bij de gemeente sowieso niet meer kunnen reizen en vervolgens terugkeren naar België.

Volgens een eerdere bevraging aan DVZ werd vroeger aan visumvrijgestelde derdelanders met een geldig attest van immatriculatie op grond van hun gezinsherenigingsprocedure opnieuw toegang tot het Belgisch grondgebied verleend op vertoon van hun verwantschapsdocument zonder dat rekening werd gehouden met de maximum toegelaten termijn voor kort verblijf. Volgens grenscontrole stemt dit niet meer overeen met de huidige praktijk. Het is niet duidelijk sinds wanneer deze praktijkwijziging wordt toegepast.

Kritische bedenking: niet toepasbaar op familieleden van Unieburgers in de zin van de Burgerschapsrichtlijn

DVZ lijkt met zijn huidige standpunt toepassing te maken van artikel 14 Schengengrenscode (weigering van toegang wegens onder meer het overschrijden van de maximum toegelaten verblijfsduur van 90 dagen binnen elke periode van 180 dagen) in samenhang gelezen met artikel 6 Schengengrenscode (voorwaarden voor binnenkomst en een verblijf van maximum 90 dagen binnen elke periode van 180 dagen). Hierbij zijn een aantal kritische kanttekeningen te plaatsen:

  • De Schengengrenscode is niet van toepassing op personen die onder het vrij personenverkeer vallen (artikel 3 Schengengrenscode) zoals bepaalde derdelands familieleden van Unieburgers. De regels over toegang en inreisrecht in de Burgerschapsrichtlijn (richtlijn 2004/38/EG) primeren altijd op de regels over toegang en inreisrecht bepaald in de Schengengrenscode.
  • Aan familieleden van Unieburgers kan de toegang niet geweigerd worden wanneer ze bewijzen de hoedanigheid van “familielid van een Unieburger” te hebben. Dit volgt uit de artikelen 5, lid 4 en 6, lid 2 van de richtlijn 2004/38/EG en uit artikel 41, §2 Vw en artikel 47, §1 Verblijfsbesluit (Vb). Het gaat om de familieleden die opgesomd staan in artikel 40bis, §2 Vw en die aan de voorwaarden uit dat artikel voldoen:
    • De echtgenoot of gelijkgesteld partner
    • De wettelijk samenwonende partner
    • De descendenten en ascedenten van de Unieburger of diens echtgenoot/partner
    • De vader of moeder van de minderjarige Unieburger
  • Artikel 6.2 van de richtlijn 2004/38/EG garandeert het recht op binnenkomst en kort verblijf op het grondgebied van de EU-lidstaten aan een derdelands familielid van een Unieburger die de Unieburger begeleiden of zich bij hem voegen en houder zijn van een geldig nationaal paspoort (zonder andere voorwaarden of formaliteiten). De EU-lidstaten stellen het derdelands familielid van een Unieburger die niet over de vereiste reisdocumenten en/of visa beschikt in de gelegenheid de vereiste documenten te bekomen, ze zich binnen een redelijke termijn te laten bezorgen of op een andere manier te bewijzen dat hij het recht van vrij verkeer en verblijf geniet (artikel 5.4 van de richtlijn omgezet in artikel 41, §2 Vw).
  • De met grenscontrole belaste overheden verlenen overeenkomstig artikel 41, lid 2 Vw toegang tot het grondgebied aan het familielid van een burger van de Unie dat geen burger van de Unie is, en dat geen houder is van de documenten die krachtens artikel 2 Vw vereist zijn, op overmaking van een van de volgende documenten: 1° een, al dan niet geldig, nationaal paspoort of identiteitskaart, of […] 4° enig ander bewijs van de identiteit en nationaliteit van de betrokkene. Indien het familielid is vrijgesteld van de visumplicht, wordt hem een bijzonder doorlaatbewijs afgegeven, overeenkomstig het model van bijlage 10quater (artikel 47, §1 Vb).
  • Het standpunt van de grenscontrole kan bijgevolg alleen weerhouden worden voor wat betreft (visumvrije) familieleden van statische Belgen maar zeker niet voor familieleden van Unieburgers met recht op vrij verkeer.