Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 169.744 - 14-06-2016

Samenvatting

Verzoekster is in casu van mening dat verweerder laattijdig een overnameverzoek heeft gericht tot de Tsjechische autoriteiten, waardoor overeenkomstig artikel 21, eerste lid, derde paragraaf van de Dublin III-verordening België wel degelijk de verantwoordelijke lidstaat is.
 
De Raad stelt vast dat het niet is betwist dat verzoekster op 10 augustus 2015 een asielaanvraag indiende bij de Belgische overheden en op 15 oktober 2015 een overnameverzoek werd gericht aan de Tsjechische autoriteiten. Wel rijst in casu de vraag of verzoeksters situatie valt onder de eerste dan wel de tweede paragraaf van artikel 21, eerste lid van de Dublin III-verordening, waarin verschillende termijnen worden gehanteerd voor het toezenden van het overnameverzoek. Zo voorziet deze bepaling in beginsel een termijn van drie maanden vanaf de asielaanvraag voor het toezenden van het overnameverzoek. Hierop is een uitzondering voorzien “in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 603/2013”, situatie waarin een termijn van twee maanden na ontvangst van de treffer geldt om het overnameverzoek toe te zenden aan de verantwoordelijk geachte lidstaat.
 
In casu blijkt uit de stukken van het administratief dossier dat er geen sprake was van een zogenaamde “EURODAC-treffer”, maar wel van een hit tussen de door België van verzoekster afgenomen vingerafdrukken en het zogenaamde visuminformatiesysteem (VIS). Hieruit bleek dat verzoekster door de Tsjechische autoriteiten een visum was toegekend. VIS en EURODAC zijn systemen die van elkaar dienen te worden onderscheiden, nu elk van deze systemen een specifiek doel dient en niet noodzakelijkerwijs dezelfde persoonsgegevens verwerkt (zie bijvoorbeeld: mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 24 november 2005 over de verbetering van de doeltreffendheid, de interoperabiliteit en de synergie van de Europese gegevensbanken op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (COM/2005/0597 def)). De vaststelling dringt zich in casu aldus op dat er geen sprake was van een overnameverzoek op basis van een zogenaamde “Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 603/2013”. De Belgische autoriteiten beschikten in deze wel degelijk over een termijn van drie maanden vanaf de asielaanvraag om een overnameverzoek te richten tot de Tsjechische autoriteiten en het overname-verzoek werd bijgevolg tijdig toegezonden aan de Tsjechische autoriteiten.